De wetenschap is de bron, waar we te rade gaan, wanneer we inzicht willen verkrijgen in onze eerste en laatste vragen. In de evolutietheorie vinden we onze vraag: 'Wat is de mens?' uitvoerig behandeld. We nemen de inhoud ervan aan, want wat wetenschap is, is bewezen.
Maar we kunnen natuurlijk best ook eens een uitstapje maken. We hoeven niet alleen aan de leiband van de wetenschap te lopen, we kunnen ook eens wagen om zelf te denken. Laten we met dit zelf-denken eens de evolutietheorie bedenken. Het eerste wat dan opeens opvalt, is het woord 'theorie'. Natuurlijk, het moet wel een theorie zijn, want geen wetenschapper kan zeggen dat hij bij alle stadia bewust heeft kunnen toetsen. Er is weliswaar een schat aan gegevens aanwezig, skeletresten uit de oertijd, maar ook de diersoorten die nu nog in de natuur leven. Daarin is een ontwikkeling te herkennen, die erop duidt dat er een evolutie heeft plaatsgevonden - en die moet dan nog steeds plaatsvinden. Maar de exacte duiding van alle gegevens vormt toch een theorie, dat is geen zekerheid. Het kan altijd zijn, dat de mens kardinale interpretatiefouten maakt, die, wanneer ze zouden worden herkend, de gangbare theorie op losse schroeven zou zetten.
Het is een experiment om eens iets anders te denken dan wat de theorie voorschrijft - op onze zoektocht naar het wezen van de mens. Laten we de mens eens als de hoogste diersoort beschouwen. We zien naast elkaar de aap - die nog helemaal niet is uitgestorven - dan de voorgangers van de mens, bijvoorbeeld de Neanderthaler - die wel is uitgestorven - en dan de homo sapiens.
Skelet van Neanderthaler en mensVisueel gezien lijkt er geen twijfel aan de theorie van de evolutie te kunnen bestaan. Maar je kunt ook eens je denken gebruiken om eens zonder vooroordeel te kijken wat je nu eigenlijk ziet. Dan zie je dat de gestalte van de aap zich als het ware heeft uitgestrekt naar boven; dat daarmee samenhangend de snuit zich heeft teruggetrokken tot een meer terugliggende boven- en onderkaak, dat het voorhoofd hoog is geworden en dat er een balans van lichtheid in de heupen ontstaan is. De armen zijn naar verhouding korter, de benen langer geworden. De armen hebben hun steunfunctie verloren en zijn vrij geworden voor handeling. Je kunt op die wijze leren om denkend te zien, of aanschouwend te denken. Je beweegt als het ware met de vormverandering mee, en daardoor begin je de verandering ook te voelen. Je beleeft hoe de aap nog helemaal in het horizontale vlak leeft, ook al is die al iets meer opgericht dan de andere dieren. De mens leeft in het verticale, leeft daardoor in het overzicht. Dat zijn geen theoretische gedachten, het zijn belevingen, die net zo min tegen te spreken zijn als de beleving van water op je huid, of je positieverandering wanneer je 's morgens uit bed stapt. Je ziet met het denken, dat de mens een andere positie in de wereld inneemt dan de aap - en dat ook de Neanderthaler dat al had, zij het nog minder verfijnd. Een mens heeft overzicht, dat zie je in zijn positieverandering, waaraan de gehele gestalte zich heeft aangepast. De gestalte toont het vermogen om te spreken en te denken. Dat lijkt helemaal geen geleidelijke verandering, maar een sprong.
Het is natuurlijk geen kunst om dit alles tegen te spreken en te kritiseren. Dat kan ik zelf ook. Het is veel meer een kunst om eens te proberen zelf denkend te zien, of aanschouwend te denken. Dat is een waagstuk, want het is ongewoon. Maar er kan je bij dit waagstuk niets anders gebeuren dan dat je je standpunt verliest - en het op nieuw moet vinden. Zo kun je ook eens het onderstaande experiment doen: Drie stadia in de embryonale en foetale ontwikkeling voor acht levende wezens. Voltrek ze eens met je ziende denken mee - en verwonder je over de mens...
Tekening van HaeckelHet waagstuk van het zelfstandige denken door Mieke Mosmuller