Zodra je de gedachten in de richting brengt van de ontwikkeling van de mensheid als geheel, beleef je hoe je daarbij een wezenlijk kenmerk van de mens over het hoofd ziet. Het is een kenmerk dat een feit is, waarop het ook moge berusten. Dat is het feit dat ieder mens zich in zichzelf beleeft als individu, als gescheiden van de andere individuen, als een soort van zelfstandig bolwerk waarin - beeldend gesproken - een vorst op de troon zit, die meent de wijsheid in pacht te hebben.
Wanneer je de mensheid ziet als een verzameling van zulke in zichzelf trotse individuen, dan lijkt de mogelijkheid van een uiteindelijke harmonie uitgesloten. Terwijl je je dus enerzijds zou kunnen voorstellen dat de gehele mensheid als totaal omvattend menselijk wezen zich langs bergen en dalen beweegt naar een verwerkelijking van een ideaal dat er als levend concept in het begin al was, moet je aan de andere kant de tegenstelling in jezelf niet over het hoofd zien. De tegenstelling met de mensheid als één wezen, dat is namelijk de mensheid als een verzameling van miljarden individuen, die allemaal in zichzelf een bewustzijn hebben van de eigen uniciteit.
De vraag komt dan op: waarop berust die beleving uniek te zijn? Wanneer je naar het dierenrijk kijkt, vind je iets dergelijks niet in zo'n sterke mate. Bij de mens lijkt het welhaast een wezenskenmerk van het mens-zijn te zijn. Waarop berust die beleving uniek te zijn?
De huidige natuurwetenschap zal misschien het antwoord direct klaar hebben en zeggen: dat is de beleving van de unieke samenstelling van het genetische materiaal. Het genetische onderzoek gaat steeds verder en men ontdekt steeds nieuwe genen voor bepaalde menselijke eigenschappen. Zo hoorde ik dat er inmiddels ook een taalgen ontdekt is, waarop, wanneer het in een bepaalde aanleg aanwezig is, de genialiteit voor het verschijnsel taal berust. Zo is er misschien ook een gen te ontdekken voor de waarheid, een gen voor de dapperheid, een gen voor de bezonnenheid en een gen voor de rechtvaardigheid...
Vanuit het genetische denkmodel zou de unieke combinatie van genen de grondslag zijn voor dat ene unieke menselijke individu dat die genen heeft, en zou dat individu in zijn beleving daarvan zich uniek voelen. Dan zouden alle grootse menselijke prestaties terug te voeren zijn op het genetische materiaal van dat betreffende individu. En dan zou je een bepaalde genialiteit moeten toeschrijven aan het gelukkige toeval, dat er een combinatie optreedt van genen die de grondslag kunnen bieden voor die genialiteit. Maar dan zou eigenlijk niemand zich daarop kunnen beroemen, want dan is alles wat een mens is terug te voeren tot die wonderlijke combinatie van genen, die optreedt bij de geslachtsdeling van eicel en zaadcel - en de volslagen toevallige samenvoeging bij de conceptie.
Dan is alles wat een mens presteert natuur, grillig toeval. Dan komt toch wel heel sterk de vraag op: Waarom zou de mens dan zo trots zijn op zijn kunnen, op zijn gaven, op zijn prestaties. Ik moet op dit punt de natuurwetenschappelijke kennis van de genetica laten rusten. Daar zou een kritische beschouwing zeker tot belangrijke denkmogelijkheden kunnen leiden. Op dit moment wil ik mij echter beperken tot de vraag: Wanneer de grandioze unieke aanleg van het individu puur natuur is, waar komt dan die trots vandaan, die erop lijkt te wijzen dat de begaafde mens meent, zelf iets tot zijn genialiteit te hebben bijgedragen.
Ik spreek dan niet eens over een genie als Bach of Rembrandt of Goethe. Ieder individu is immers op zijn manier geniaal en trots op zijn vermogens...
De staf van Mercurius (Grieks: kerykeion), waarin in het beeld dit raadsel en de oplossing besloten liggen.Uniciteit en genialiteit tegenover harmonie en broederschap door Mieke Mosmuller