Voor Aristoteles is de actualiteit het goede. De potentialiteit bevat naast het goede tevens de verschillende mogelijke afdwalingen.
Hier volgt het citaat uit de Metafysica, boek theta. Hierin wordt op een zuiver denkende wijze de idee van het volmaakte ontwikkeld, met daaruit voortkomend de mogelijkheid van de onvolmaaktheid. Het is niet alleen een leerzaam stuk denkwerk, het geeft, wanneer je de inhoud beleeft ook de herinnering aan het grondprincipe van de pure actualiteit - de oergrond van ons bestaan. Wat bij Zarathustra zeruana akarena heet, is hier actualiteit. Deze actualiteit moet niet in de geschapen afzonderlijke dingen worden gezocht, maar in datgene wat er was voordat de potentialiteit was. In de potentialiteit liggen de tegenstellingen. De actualiteit kent geen mogelijkheid, maar alleen werkelijkheid.
De actualiteit als het zuivere goede.'In veel gevallen nu is het de uitoefening die de werkelijkheid is, zoals het gezichtsvermogen staat tegenover het werkelijke zien, en er bestaat geen ander werk dat door het gezichtsvermogen zou kunnen worden voortgebracht dan alleen het zien. In andere gevallen daarentegen wordt nog iets voortgebracht behalve de activiteit, zo wordt bijvoorbeeld door de bouwkunst naast de activiteit van het bouwen het gebouw voortgebracht. In het eerste geval is het gebruik van het vermogen daarom niet minder doel omdat het met de activiteit samenvalt; in het laatste geval is deze op zijn minst in een hogere graad doel dan het vermogen, want in de activiteit van het bouwen ligt als het ware besloten wat gebouwd zal worden, dit voltrekt zich en bestaat tegelijkertijd met het gebouw. In alle gevallen nu waar naast het gebruik van het vermogen nog iets anders bestaat dat wordt voortgebracht ligt de actualiteit in het voortgebrachte. Zo heeft het bouwen zijn actualiteit in het gebouwde, het weven in het gewevene en zo is het met alle andere gevallen. De beweging heeft de actualiteit in het bewegende object. In de gevallen daarentegen waar niet naast de activiteit nog een kant-en-klaar werk bestaat ligt de actualiteit in de drager van het vermogen zelf. Zo ligt het zien in degene die ziet, het begrijpen in degene die begrijpt, het leven in de ziel, en zo geldt het ook voor de gelukzaligheid, die slechts een leven van bijzondere aard is.
Het zal daardoor duidelijk geworden zijn dat het wezen en de vorm actualiteit zijn. Daarom is het ook onder dit gezichtspunt duidelijk dat de actualiteit naar het wezen aan de potentialiteit voorafgaat, en zoals we gezegd hebben: iedere actualiteit gaat wat betreft de tijd vooraf aan een andere actualiteit, totdat men daartoe komt wat eeuwig het oorspronkelijke principe van alle beweging is.
Maar dat geldt nu ook in een nog hogere zin. Het eeuwige is naar het wezen vroeger dan het vergankelijke en niets wat eeuwig is heeft alleen maar een potentieel zijn. De oorzaak is deze: ieder vermogen is het vermogen van het ene en van het tegendeel tegelijk. Wat nu geen mogelijkheid van bestaan heeft, dat zou in geen geval bestaan. Wat echter deze mogelijkheid heeft, dat heeft ook de mogelijkheid niet werkelijk te worden. Dus heeft dat wat alleen maar potentieel is zowel de mogelijkheid niet te zijn als te zijn, en het is een en hetzelfde wat de mogelijkheid heeft te zijn en niet te zijn. Van echter wat de mogelijkheid heeft niet te zijn geldt, dat het mogelijkerwijs niet is. Wat echter mogelijkerwijs niet is, dat is vergankelijk, hetzij alleen maar vergankelijk, hetzij in een bepaalde betrekking vergankelijk, waarvoor de mogelijkheid open blijft dat het niet is, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot een plaats of een kwantiteit of een kwaliteit. Vergankelijkheid op zich echter betekent dat wat naar het gehele bestaan vergankelijk is. Wat dus onvergankelijk is op zich, dat kan niet iets potentieels op zich zijn, toch hindert er niets dat het in een bepaalde betrekking potentieel is, bijvoorbeeld naar bepaalde kwaliteit of naar bepaalde plaats, in elke andere betrekking is het actueel. Zoals nu dat wat eeuwig is niet potentieel kan zijn, zo kan evenmin dat wat noodzakelijk is potentieel zijn. Het noodzakelijk echter is toch het oorspronkelijke, want als dit niet zo zou zijn, dan was er in het geheel niets. Dus kan ook de beweging, voor zover er een eeuwige beweging bestaat, niet potentieel zijn en evenmin kan iets wat bewogen is, wanneer het eeuwig is, alleen naar de potentialiteit een bewogen iets zijn; zij het dan met betrekking tot het waarvandaan en het waarheen. Dat er een materie daarvoor bestaat met betrekking tot de richting van de beweging, dat is overigens niet uitgesloten. Daarom hebben de zon en de sterren en het universum eeuwige actualiteit en men hoeft zich niet te laten bang maken dat de hemel eens tot stilstand zou willen komen, zoals de natuurgeleerden beweren. Het kost deze wezens ook geen moeite wat ze presteren, want hun beweging berust er niet op dat het ene zowel als het andere mogelijk is, zoals bij de vergankelijke dingen, zodat het behouden van de continuïteit van de beweging een inspanning zou zijn. Dat zulk een inspanning voor het overige voor de dingen vereist is, dat ligt eraan dat hun wezen potentialiteit en materie is en niet actualiteit is.
Een afbeelding van het onvergankelijk nu biedt ook datgene wat in een voortdurende verandering is, zoals aarde en vuur; want ook dit is in een voortdurende activiteit en heeft de beweging op zich en in zich. De andere vermogens zijn allemaal, zoals vroeger werd aangetoond, vermogens tot het een zowel als tot het tegendeel, en wat zich op deze wijze kan bewegen dat heeft ook het vermogen zich niet op deze wijze te bewegen. Terwijl dit voor het vermogen dat met de Rede verbonden is geldt, zullen daarentegen de vermogens die niet met de Rede verbonden zijn zich altijd op dezelfde wijze gedragen en al naargelang de tegengestelde bepalingen, dat wat de werking uitoefent en wat ze ondergaat intreden of niet.
Wanneer derhalve wezens als zelfstandige vormen van bestaan van die aard bestaan zoals zij die de begrippen verzelfstandigen en deze als ideeën opstellen, dan zou het gevolg zijn dat er iets bestaat wat veel meer wetenschappelijke erkenning zou bezitten dan de idee van de kennis zelf, en iets wat veel meer bewogen zou zijn dan de idee van de beweging zelf. Want die concrete dingen zouden dan een hogere graad van actualiteit hebben, ideeën echter zouden dan alleen potentialiteit daartegenover betekenen. Dat de actualiteit voorafgaat aan de potentialiteit en aan elk principe van verandering is zo ons zekere resultaat. Dat echter ook tegenover de potentialiteit als het vermogen tot het goede de actualiteit het hogere en waardevollere is, blijkt uit de volgende overweging. Wat aangeduid wordt naar het in iets wonende vermogen heeft als een en hetzelfde het vermogen tot het een als ook tot het tegengestelde; zo heeft juist dat waarvan gezegd wordt dat het het vermogen is gezond te zijn ook de mogelijkheid ziek te zijn, en het heeft beide mogelijkheden tegelijk, want eigenlijk is het een en dezelfde mogelijkheid - de mogelijkheid gezond en ziek te zijn, te rusten en zich te bewegen, te bouwen en af te breken, opgebouwd te worden en in te storten. Terwijl dus het vermogen tot het tegengestelde tegelijkertijd bestaat is het uitgesloten dat het tegengestelde tegelijk werkelijk zou zijn. Uitgesloten is ook het tegelijk zijn van werkelijke toestanden als gezond zijn en ziek zijn. Nu kan het goede noodzakelijk alleen het een van de beide tegenstellingen zijn, sluit dus het slechte uit, terwijl het vermogen zowel het vermogen tot het goede als ook tot het slechte of tot geen van beide is. Daarom is de actualiteit het betere. En eveneens is dan ook noodzakelijkerwijs, waar het slechte in aanmerking komt, de voleinding en de actualiteit tegenover de potentialiteit het slechtere. Want zolang iets alleen maar potentieel is, zijn beide tegenstellingen, het goede als ook het slechte mogelijk. Daaruit blijkt ook dat het slechte niet iets zelfstandigs naast de dingen is. Want het slechte is van nature later dan het vermogen dat ook het vermogen tot het goede zowel als het slechte is.
In de hoogste principes en in het eeuwige is derhalve geen plaats voor het slechte, noch voor mislukking , noch voor verderf. Want ook het verderf behoort tot het slechte.
De weg door de actualiteit is het ook, langs welke men de eigenschappen van de geometrische vormen vindt. Men vindt ze namelijk door het trekken van lijnen. Waren de lijnen reeds getrokken, dan zou de stelling al helder aan de dag liggen. Maar de lijnen zijn vooreerst alleen potentieel aanwezig. Waarom bijvoorbeeld bedraagt de hoeksom in een driehoek twee rechte hoeken? Omdat de hoeken rondom één punt gelijk aan twee rechte hoeken zijn. Was nu de parallel tot de ene zijde al getrokken, dan zou de zaak bij de eerste blik duidelijk zijn. Of waarom is heel in het algemeen de hoek in een halve cirkel een rechte? Omdat, wanneer we drie gelijke lijnen hebben waarvan er twee de basis vormen en de derde van het middelpunt tot aan de top van de hoek getrokken is, één blik op de figuur aan degene die ervan weet de zaak duidelijk maakt. Er wordt heel duidelijk de stelling gevonden doordat potentieel aanwezige tot actualiteit wordt gebracht. De oorzaak is dat de actualiteit de gedachte is, de potentialiteit stamt dus uit de actualiteit en daarom komt men tot kennis door een werkelijk-maken. Want de actualiteit als de getalsmatige bepaling is in het proces van het kennen het latere.'
Aristoteles
Aristoteles en het boze door Mieke Mosmuller