In een lezing in 1914 (GA 156, okkultes Lesen und okkultes Hören) spreekt Rudolf Steiner over het Manicheïsme. Hij zegt dat de kracht van de oude helderziendheid geleidelijk afnam in de periode na het Mysterie van Golgotha, en door deze vermindering werd het steeds moeilijker om de volle betekenis van dit Mysterie te doorschouwen, evenals het gehele wezen van Christus zelf. Wanneer je Hem zou kennen in zijn volle heerlijkheid, dan zou dat betekenen dat je Hem kent als een kosmische goddelijk hemels wezen.
Dan zegt Rudolf Steiner over Mani dat het duidelijk was dat hij ook niet meer de volle heerlijkheid van Christus kon bereiken, hoewel zijn leringen groots waren, magnifiek. Mani had nog oude helderziendheid en daarom was zijn leer zo spiritueel, in tegenstelling tot die van de kerkvaders. Maar hij kon niet inzien dat Christus in zijn heerlijkheid tot in het vlees geïncarneerd was, hij zag hoe hij in een soort etherische vorm op aarde had geleefd. De strijd om deze volledige incarnatie tot in het fysieke lichaam te begrijpen moest in die tijd nog beginnen. Mani had veel meer de diepe vraag: Hoe kan het kwaad worden begrepen in zijn relatie tot het goede dat goddelijk is? Mani had diepe inzichten in de antwoorden op die vraag, maar - zegt Rudolf Steiner - het ware inzicht in het kwaad kan ook slechts worden bereikt door het kwaad te zien in de verhouding tot het Mysterie van Golgotha, zoals Mani dat trachtte. Maar zulke diepzinnige mensen als Mani moesten vechten met de oude helderziendheid die niet in verband kon worden gebracht met het Mysterie van Golgotha, met Christus die tot in het fysieke lichaam op aarde had geleefd.
'We hoeven alleen maar aan deze grote leraar van het Westen te denken, aan de Heilige Augustinus. Voordat hij gekomen was tot het paulinische christendom was hij toegewijd aan het Manicheïsme. Hij was meer onder de indruk door het gezichtspunt dat de goddelijke Helper uit de hemel naar de aarde was afgedaald, van aeon tot aeon. In de eerste tijd van zijn zoeken overstraalde voor Augustinus dit spirituele schouwen nog de kennis van hoe Christus in een lichaam van vlees en bloed op aarde had gewoond, en hoe met Hem het raadsel van het Boze wordt opgelost. Aangrijpend is het om te zien hoe Augustinus met Faustus, de beroemde bisschop van de Manicheeërs, tweegesprekken voert en alleen doordat deze bisschop niet in staat is de nodige indruk op hem te maken, zich van het Manicheïsme afwendt en zich tot het paulinische Christendom wendt. '
In het boek 'Contra Faustum' schrijft hij het volgende, en we kunnen duidelijk beleven wat Rudolf Steiner hier bedoeld heeft:
'Faustus keert zich tegen de incarnatie van God op grond van de verschillende weergave van de evangelisten, en dat incarnatie ongeschikt is voor de godheid. Augustinus tracht de kritische en theologische moeilijkheden te overwinnen.
1. Faustus zei: Geloof ik in de incarnatie? Wat mij betreft is dit hetgeen waarvan ik mij lange tijd trachtte te overtuigen, namelijk dat God was geboren; maar de discrepantie in de genealogie van Lucas en Mattheus verwonderde me en ik wist niet welke te volgen. Want ik dacht dat het zou kunnen gebeuren dat, immers niet alwetend, ik de ware voor de verkeerde en de verkeerde voor de ware zou houden. Dus, wanhopig dit dispuut op te lossen, nam ik Marcus en Johannes, ook twee autoriteiten en eveneens evangelisten. Ik vond het begin van Marcus en Johannes goed, want zij zeggen niets over David, of Maria of Jozef. Johannes zegt: In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God, en hij bedoelt Christus. Marcus zegt: Het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God, alsof hij Mattheus wil corrigeren die hem de Zoon van David noemt. Misschien is echter de Jezus van Mattheus een ander dan de Jezus van Marcus. Daarom geloof ik niet in de geboorte van Christus.
Verwijder deze moeilijkheden als u kunt door de verslagen te harmoniseren en ik ben bereid toe te geven. Hoe dan ook is het nauwelijks mogelijk om te geloven dat God, de God van de Christenen, in de baarmoeder ontvangen werd.
2. Augustinus antwoordde: Als u het Evangelie met zorg had gelezen en vragen had gesteld over de plaatsen waar u tegenspraak vond, in plaats van overhaast deze te veroordelen, dan zou u hebben gezien dat de erkenning van de autoriteit van de evangelisten door zo vele geleerde mensen over de gehele wereld, ondanks deze discrepantie, bewijst dat er meer in ligt dan op het eerste gezicht schijnt. Iedereen kan net als u zien dat de voorouders van Christus in Mattheus en Lucas verschillend zijn; omdat Jozef in beide verschijnt, aan het eind van Mattheus en aan het begin van Lucas. Jozef, dat is duidelijk kan de vader van Christus worden genoemd, vanwege het feit dat hij in zekere zin de man van de moeder van Christus is; en zo verschijnt zijn naam als de mannelijke representant aan begin of eind van de genealogie. Iedereen kan net als u zien dat Jozef de ene vader heeft in Mattheus, en een andere in Lucas, en zo ook met de grootvader en met alle anderen tot aan David. Hebben alle vaardige en geleerde mannen, zeker Latijnse schrijvers, maar ontelbare Griekse die de Heilige Schrift aandachtig hebben bestudeerd, over dit duidelijke verschil heengekeken? Natuurlijk hebben ze het gezien. Niemand kan er iets aan doen dat hij het ziet. Maar met het oog op de hoge autoriteit van de Schrift geloofden zij dat hier iets was dat gegeven zou worden aan hen die vragen, en geweigerd aan hen die zich ergeren; zou worden gevonden door hen die zoeken, en weggenomen worden van hen die kritiek leveren; zou worden geopend voor hen die kloppen, en gesloten voor hen die tegenspreken. Ze vroegen, zochten en klopten; ze ontvingen, vonden en gingen binnen.'
...
Hier kunnen we zien hoe Faustus, de bisschop van de Manicheeërs, niet meer in staat is om de diepe inzichten van Mani te vertegenwoordigen, en hoe Augustinus, met een vervagende helderziendheid, begint te worstelen met de vraag naar de incarnatie van Christus. Hij geeft een les in de wijze waarop men moet omgaan met tegenspraken, wanneer we die niet kunnen begrijpen. In de anthroposofie vinden we de oplossing van het raadsel van de incarnatie van Christus tot in het lichaam - en moeten dan beiden hier een zeker gelijk geven!
Aurelius Augustinus
Augustinus en het Manicheïsme III door Mieke Mosmuller