Home
>
Blog
>
Augustinus leert Faustus kennen

Augustinus leert Faustus kennen

door

Mieke Mosmuller

01-02-2017 0 commentaren Print!

In deze 'filosofische reflecties' deel ik bepaalde gedachten van anderen, hetgeen niet vanzelfsprekend betekent dat ik de juistheid van die gedachten onderschrijf. Ik citeer hier uit de Belijdenissen van Augustinus, omdat het intrigerend is, deel te hebben aan de gedachten van deze grote Kerkvader.


Uit: Augustinus, Belijdenissen, vijfde boek.
VI Faustus was welsprekend, maar onkundig op het gebied van de vrije kunsten.
En gedurende de bijna negen jaren, tijdens welke ik, geestelijk dwalend, de Manicheërs hoorde, wachtte ik met gespannen verwachting de komst van die Faustus af. Want de anderen, die ik toevallig ontmoette, en die in het beantwoorden van de vragen over dergelijke dingen, welke ik hun voorlegde, faalden, verzekerden mij, dat, wanneer hij kwam en ik met hem in gesprek raakte, hij mij deze dingen en ook nog ingewikkelder vraagstukken, die ik hem wellicht zou voorleggen, zeer gemakkelijk en op heldere wijze zou uitleggen. Toen hij dan kwam, leerde ik hem kennen als een vriendelijk man, die aangenaam sprak en over de zaken, die zij plegen te bespreken, veel innemender wist te babbelen. Maar wat hielp het voor mijn dorst, dat de meest onberispelijke schenker mij kostbare bekers bood? Mijn oren waren met dergelijke dingen reeds verzadigd, en die schenen mij niet daarom beter toe, omdat ze beter gezegd werden, en niet daarom waar, omdat ze welsprekend werden meegedeeld en niet daarom scheen mij de ziel wijs toe, omdat het gelaat de passende uitdrukking aannam en de inkleding van de woorden sierlijk was. Zij echter, die mij gezegd hadden, dat ik zijn komst maar moest afwachten, waren geen goede beoordelaars van de dingen en daarom scheen hij hun verstandig en wijs toe, omdat hij hun door zijn woorden behaagde. Ook een ander soort van mensen heb ik leren kennen, die zelfs de waarheid verdacht vinden en zich niet bij haar willen neerleggen, wanneer ze in sierlijke en rijke taal wordt voorgedragen. Maar mij had mijn God reeds onderricht op wonderlijke en verborgen wijze, en dat U mij onderricht hebt, geloof ik daarom, omdat het waar is en er buiten U geen andere leermeester van de waarheid is, waar en vanwaar dan ook ze aan het licht getreden is. Van U dus had ik reeds geleerd, dat iets niet daarom voor waar gehouden moet worden, omdat het sierlijk gezegd wordt en niet daarom voor onwaar, omdat de woorden in minder schonen vorm van de lippen komen; en omgekeerd, dat iets niet daarom voor waar moet gelden, omdat het niet beschaafd wordt meegedeeld, en niet daarom voor vals, omdat de taal schitterend is, maar dat de wijsheid en de dwaasheid zijn als goede en slechte gerechten, en dat in sierlijke en onsierlijke woorden als in fijn en ruw aardewerk beide soorten van gerechten kunnen worden opgediend.

Zo vond mijn begerigheid, waarmee ik zolang die man had verwacht, wel behagen in de gebaren en het vuur, waarmee hij zijn voordrachten hield, en in de passende bewoordingen, die hem gemakkelijk in de mond kwamen om zijn gedachten in te kleden. Ik had daar behagen in en met velen, ja zelfs boven velen, prees en loofde ik hem; maar het hinderde mij, dat ik in de kring van de toehoorders geen gelegenheid kreeg om hem de zorgen, die mijn vragen mij veroorzaakten, voor te leggen en met hem te delen in vertrouwelijk onderhoud door woord en wederwoord. En toen ik daartoe gelegenheid kreeg, en met mijn vrienden op een tijd, waarop het niet onpassend was van gedachten te wisselen, zijn aandacht in beslag nam en ik enkele dingen te berde bracht, die mij zwaar wogen, trof ik terstond reeds in hem een man aan, die van de vrije kunsten slechts de taalleer kende en dan nog op de gewone wijze. En doordat hij enige redevoeringen van Cicero gelezen had en een enkel boek van Seneca en iets van de dichters en enige boeken van zijn sekte, die in het Latijn in behoorlijken stijl geschreven waren, en doordat hij een dagelijkse oefening had in het woordvoeren, had hij zich een welbespraaktheid eigen gemaakt, die hij door een verstandig gebruik van zijn gaven en een zekere natuurlijke bekoring nog innemender en verleidelijker wist te maken. Is het zo niet, als ik me nu herinner, Heere mijn God, Rechter van mijn geweten? Mijn hart en mijn herinnering liggen voor U, die toen in de verborgen geheimenis Uwer voorzienigheid met mij werkzaam waart, en reeds bezig waart mijn smadelijke dwalingen mij onder het oog te brengen, opdat ik ze zou zien en haten.

VII Hij vervreemdt van de sekte van de Manichaeërs.
Want nadat mij voldoende duidelijk geworden was, dat hij onervaren was in die kunsten, waarin ik gemeend had, dat hij zou uitblinken, begon ik er aan te wanhopen, dat hij mij de vraagstukken, die mij kwelden, kon uitleggen en oplossen; daarin zou hij wel onkundig geweest kunnen zijn en toch de ware vroomheid bezitten, maar dan alleen, als hij geen Manichaeër geweest was. Immers hun boeken zijn vol van ellenlange fabelen over de hemel, de gesternten, de zon en de maan: en ik geloofde reeds niet meer, dat hij mij haarfijn kon uitleggen, dat die dingen, wanneer ze, zoals ik begeerde, vergeleken werden met de berekeningen, die ik elders gelezen had, veeleer zo waren, als in de boeken van Manichaeus te lezen stond, of tenminste, dat uit die boeken een even goede verklaring gegeven kon worden. Toen ik echter dit hem ter overweging en bespreking voorlegde, gedroeg hij zich bescheiden en durfde die last niet op zich te nemen. Want hij wist, dat hij er geen verstand van had en hij schaamde zich niet dat te bekennen. Hij behoorde niet tot die veelpraters waarvan ik er velen had moeten dulden, die mij in die dingen poogden te onderrichten, maar niets zeiden. Hij echter had een hart, zij het niet recht voor U, toch ook niet zonder een zekere behoedzaamheid ten opzichte van zichzelf. Hij was niet geheel en al onbekend met zijn onkunde en wilde zich niet door er maar op los te redeneren in de engte laten drijven, waar hij niet gemakkelijk meer een uitweg of een terugtocht zou kunnen vinden: ook daardoor beviel hij mij beter. Want de bescheidenheid van een geest, die daar voor uit durft te komen, is schoner dan de dingen, die ik begeerde te weten. En ik bevond, dat hij in alle enigszins moeilijke en ingewikkelde vraagstukken zo was.
Daar zo de belangstelling, die ik gericht had op de geschriften van Manichaeus, een gevoelige slag gekregen had, en daar ik nog minder verwachting had van hun overige leraren, nu ik met deze beroemden man met betrekking tot mijn vele moeilijkheden deze ervaring had opgedaan, begon ik veel met hem om te gaan tengevolge van zijn brandende belangstelling voor die letterkundige onderwerpen, die ik toen reeds als leraar in de welsprekendheid te Carthago met de jongelieden behandelde, en ik begon met hem boeken te lezen, waarvan hij gehoord had en die hij wenste te leren kennen en ook andere, die ik zelf voor een man van zijn ontwikkeling geschikt oordeelde. Overigens was al mijn ijver, waarmee ik besloten was geweest in die sekte vorderingen te maken, na de kennismaking met die man geheel verdwenen, niet zó, dat ik me geheel van hen afscheidde; maar daar ik toch niets beters vond dan dat, waarin ik, hoe dan ook, terecht gekomen was, besloot ik voorlopig maar tevreden te zijn tenzij zich wellicht iets aan me voordeed, dat verkieselijker was. Zo was die Faustus, die voor velen een strik van de dood geworden was, zonder zijn wil en zonder zijn weten reeds begonnen mijn strik, waarin ik gevangen was, weer los te maken Want Uw in het verborgen werkende voorzienigheid, mijn God, trok de handen niet af van mijn ziel en het hart bloed van mij moeder werd door haar tranen dag en nacht voor mij geofferd, en U handelde met mij op wonderbaarlijke wijze. U deed dat, mijn God. Want de gangen van de mensen worden door de Heere gericht, en Hij heeft lust aan zijn weg. Of hoe kan de redding bewerkt worden dan door Uw hand, die herstelt, wat U gemaakt hebt?

Augustinus leert Faustus kennen
Augustinus, Belijdenissen, achtste boek, 28-29Augustinus leert Faustus kennen door Mieke Mosmuller

Geef uw commentaar





* Commentaren worden vóór plaatsing beoordeeld op hun inhoud. Commentaren met grove, discriminerende, racistische, beledigende, gewelddadige en/of kwetsende uitlatingen worden niet geplaatst. Een ieder die deze regels niet in acht neemt kan, zonder opgaaf van redenenen, worden geblokkeerd.