In de kennistheorie heeft in de 20e eeuw een enorme ommekeer plaatsgevonden. Daarvoor was er nog steeds enig vertrouwen in het vermogen van de mens om de waarheid te vinden. In de 20e eeuw werd met dit geloof geheel gebroken. De mens voelt zich van de waarheid gescheiden, of hij voelt zich als een schepsel in een wereld waarin waarheid helemaal niet bestaat. Niet iedereen is een filosoof uiteraard, dus denkt niet iedereen over deze vragen. Maar de wereldgedachten, de wereld van het denken is universeel en wat wordt gedacht is in zekere zin eigendom van iedereen. We gaan dus naar school, misschien ook naar de middelbare school en zelfs de universiteit - en ons wordt geleerd dat waarheid niet bestaat, of dat die niet binnen het bereik van de mens ligt. Ook als het niet expliciet wordt gezegd, leren we dat toch, omdat het in onze wijze van verwerven van kennis besloten ligt. De enige tijdelijke waarheid is dat wetenschap gevormd wordt door bewijs dat berust op het experiment. Evidence based science noemen we dat. Die waarheid is tijdelijk, want er kan altijd bewijs worden gevonden dat de waarheid die we dachten te hebben toch niet waar is.
Waar zulke waarheid gebaseerd op het experiment niet verkregen kan worden - bijvoorbeeld in de geesteswetenschap - zou er in feite al helemaal geen waarheid kunnen bestaan. We zouden immers bepaalde spirituele meesters moeten geloven - en dat is wel iets heel anders dan waarheid op bewijs gebaseerd. Hoe heeft deze ommekeer in de verhouding tot de waarheid dan in gemeenschappen gewerkt die de geesteswetenschap zoeken? Natuurlijk zouden we graag het directe antwoord geven: die geloven nog steeds dat de waarheid bestaat. En misschien zeggen ze dat ook wel. Maar in de laag van het bewustzijn waar de filosofische gedachten werken zonder helder erkend te worden, kwam een diep gemis aan vertrouwen binnen in de alles doordrenkende waarheid, en aan het vermogen van de mens om de waarheid te vatten. In de spirituele gemeenschappen trad een 'common sense' - filosofie binnen. Twee weten meer dan een. Drie weten meer dan twee. Vier weten meer dan drie ... en zo voort. Waarheid krijgt een nieuw gelaat, het gelaat van elkaar begrijpen. En dat klinkt geweldig, het klinkt als een oproep tot een vorm van heiligheid. Niet meer is het egoïsme van het hebben van de waarheid in het ik het doel, maar het altruïsme van het begrijpen van alles. Iedere mens bezit een deel van de waarheid, wij allen samen hebben de gehele waarheid - misschien.
Dit is een van de begrippen die het moeilijks te ontmaskeren zijn. Het is gebaseerd op iets dat mensen heel graag hebben, dat klinkt als puur altruïsme. Maar het is het niet - hoe moet je dat duidelijk maken aan jezelf en aan anderen?
In het sociale leven hebben we dit begrip beslist meer dan wat ook ter wereld nodig. Waar de mensen gelijkwaardig zijn zullen we elkaar moeten leren begrijpen, zelfs wanneer we dingen zien die we walgelijk vinden. De plicht om te 'verstaan' heeft met ons gevoelsleven te maken. We moeten leren om een schone harmonievolle muziek te spelen met elkaar in het gevoelsleven, al is het onvermijdelijk dat er dissonanten zijn. Die hebben we zelfs nodig om de heerlijkheid van de harmonie te kunnen beleven. Voor zover we voelende personen zijn, zijn we gelijkwaardige personen en we kunnen leren om alles te begrijpen. Vanuit het gevoel kunnen we zelfs vreemde meningen en oordelen begrijpen. We hoeven ze niet te accepteren, we kunnen ze begrijpen. Religieuze ideeën die we niet delen - we kunnen ze begrijpen. Het is een horizontaal bestaan waarin we nemen en geven, gevoelens geven en nemen. Gevoelens kunnen altijd worden begrepen. Maar er is een andere laag van het vinden van de waarheid waar gelijkheid niet het juiste begrip is. Dat zal ik trachten de volgende week te beschrijven.
'Voor een eerlijke selectie moet iedereen hetzelfde examen afleggen: klim alstublieft in die boom.'
Omdat zeker niet iedereen de commentaren leest geef ik hier een link uit een commentaar van vorige week over muziek:
Benjamin Zander: The transformative power of classical music
Begrip door Mieke Mosmuller
Commentaren
Van
Michiel Suurmond
@
In het beroepsleven kun je een merkwaardige paradox beleven. Dat is de volgende. Er wordt steeds meer van uitgegaan dat je als eenling niet de waarheid kunt vinden (bijvoorbeeld ten aanzien van je eigen 'functioneren'). Menen dat dit wel kan, zou onbescheiden of hoogmoedig zijn. Je hebt 'peer reviews', enquêtes en intervisie nodig, want er is altijd die blinde vlek. Aan de andere kant moet je tónen (portfolio's, LinkedIn, enz.) wat bij uitstek jóuw kernkwaliteiten zijn, waar je in uitblinkt, wat zo geweldig is aan jou. Daar geldt die plicht tot bescheidenheid opeens niet.
Dit terwijl ware zelfkennis, in eenzaamheid opgedaan, juist bescheiden stemt en maakt dat je niet zo te koop wilt lopen met je veronderstelde kwaliteiten.
Gelukkig geven zulke zelfkennis en een werkelijk waarheidsbeleven ook de kracht om dit soort ontwikkelingen het hoofd te bieden, meedenkend te doorstaan.
Van
Mieke Mosmuller
@
Ja, dat zijn de uitingen van het 'communicatieve handelen' zoals dat door Jürgen Habermas in zijn theorie daarover werd uitgewerkt - in contrast met het 'ethische individualisme' zoals Steiner dat beschrijft. Maar dat laatste berust volledig op de erkenning van datgene wat in de 'Prima Philosophia' werd geleerd: dat er een universele waarheid bestaat die door het individu te kennen is. De tegenstelling Habermas-Steiner is ook het beleven van een paradox, maar die geeft steun bij het meedenkend doorstaan van het beroepsleven en het persoonlijke en sociale leven.
Van
Niek; van de familie Dol
@
Wat een heerlijke site (heet toch zo?) heb je, Mieke. En wat een mooi commentaar geeft Michiel Suurmond. Ik geniet van het lezen hoewel ik het bepaald niet makkelijk vind. Dank en groet Niek; vdf Dol
Im ersten Vortrag von "Die Polarität von Dauer und Entwickelung im Menschenleben" (GA184) sagt Rudolf Steiner:
„Wer in irgendeinem Zeitpunkt in der Menschheitsentwicklung drinnensteht, der kommt zu gewissen Anschauungen. Gewisse Perspektiven dieser Anschauungen sieht er dann nicht; diese sehen die Späteren. . . Auch dasjenige Wissen, das man in der Gegenwart, und sei es auch ein noch so ausgeprägtes, über spirituelle Dinge erwerben kann, es darf nicht aufgefasst werden wie eine Summe von Dogmen. . . Und alles Hemmnis, alles Hindernis des geistigen Fortschrittes der Menschheit beruht schließlich darauf, dass die Menschen nicht zugeben wollen, dass sie gern Wahrheiten überliefert haben möchten, die nicht die Wahrheiten eines bestimmten Zeitalters sind, sondern, die absolute, zeitlose Dogmen sind.“
Diese Sätze verstehe ich so, dass es eigentlich schon verstiegen ist, die Wahrheit als etwas Absolutes vorfinden zu wollen. Und die Meinung: Es könnte alles auch ganz anders sein, muss man so stehen lassen, bis sie eine Stütze findet, oder eben einfach umfällt.
Nun findet man allerdings in dem selben Zyklus eine weitere Entwicklung des Problems der Wahrheit. Im 6. Vortrag finden wir:
„In der Anerkennung der Dualität, in dem Durchschauen der Dualität, nicht in dem nebulosen Vermischen des dualistisch Orientierten, liegt die Errettung, die Erlösung der Weltanschauung, richtig zu sehen die Region der Dauer, und richtig zu sehen die Region der Vergänglichkeit, und sie auseinanderzuhalten zu können. Dann kann man sagen: Beschaue ich die Wirklichkeit, die vor mir steht, so ist sie ein Abglanz, aber zu gleicher Zeit eine Auswirkung. Ein Abglanz ist sie, indem sie der Region der Vergänglichkeit angehört, von der Evolution beherrscht ist; eine Auswirkung ist sie, indem sie der Region der Dauer angehört und von dem beherrscht wird, was man eben bekommt, wenn man in richtiger Weise den Charakter des Geistig-Seelischen erkennt. Derjenige, der richtig spricht, der sagt nicht, der Kreationismus ist richtig und die Emanation ist falsch, oder die Emanation ist richtig und der Kreationismus ist falsch, sondern der weiß, dass beides notwendige Faktoren sind, um das volle Leben zu begreifen. Die Überwindung des Dualismus kann nicht in der Theorie herbeigeführt werden, sondern nur im Leben selber. . . Man muss den Blick hinrichten auf der einen Seite in die Region der Dauer und da dajenige erkennen, was allerdings in der äußeren Wirklichkeit sich nicht darstellt, und dann auch alle Menschen und alle Wesen so betrachten wie es eigentlich der äußeren Wirklichkeit widerspricht. Aber wenn man ausgerüstet mit beidem ist und entgegentritt irgendeinem Wirklichen, dann fließt es, indem man dieses Wirkliche erlebt, es erlebend erschaut, aus den Elementen zusammen, aus denen es selber entstanden ist: Aus der Auswirkung der Region der Dauer und dem Abglanz der Region der Vergänglichkeit.“
Das verstehe ich so: Rudol Steiner hat schon immer, besonders aber in seinem berühmten „Bologna – Vortrag“ (1911) dafür plädiert, dass Natur- und Geisteswissenschaft, also die Wissenschaft des Vergänglichen und die Wissenschaft des Ewigen zusammenarbeiten soll, und zwar so, dass keine Vermischung, sondern eine Ergänzung stattfindet. Das drückt sich schon in dem Titel seiner Dissertation aus: „Wahrheit und Wissenschaft“, wenn man diesen so versteht, wie er es am Ende des 6. Vortrages von GA 184 ausdrückt: „Wahrheit und Wissenscahft ist die Aufgabe der Menscheit der Zukunft auch auf denkerischem Gebiete, das heißt, dass allerdings dasjenige, was um uns herum ist, Maja ist, aber Maja dadurch ist, dass wir uns als Menschen in dieser Weise in die Welt hineinstellen, und dass wir, so lange wir uns so hineinstellen, dualistisch hineingestellt sind.“
Das letztere verstehe ich so: Nicht die Sinnestatsachen sind Maja, sondern die Gedanken, die wir daran knüpfen führen in den Dualismus aus Wissenschaft und Wahrheit.
Van
Mieke Mosmuller
@
Ich verstehe es so: Nicht die Sinnestatsachen sind Maja, sondern was sie werden, wenn sie durch die Ahrimanische Täuschung so erscheinen wie sie uns nun einmal erscheinen. Erst durch eine entwickelte erlebende Anschaung des Denkens wird diese Täuschung aufgehoben und die Wahrheit erscheint. Dann sind die Sinnestatsachen eine andere Form der erlebten angeschauten Geistigkeit.