In het voorjaar en de zomer hebben we onszelf verloren aan het licht van de wereld, we hebben het overgegeven om het te laten groeien, zonder daar zelf iets aan te doen. Nu hebben we het zelf weer ontvangen en het wordt elke week lichter. Hoe meer duisternis buiten, des te sterker wordt het innerlijke licht. Het hoogtepunt bereikt dit met Kerstmis. Wanneer we naar buiten kijken kan dit een droevig gevoel geven omdat de dagen korter worden en de herfst komt. Maar dit is niets vergeleken met de vreugde van het verlichten van ruimte en tijd met het innerlijk groeiende licht. De zomer zal steeds meer in het innerlijk komen, terwijl het buiten winter is.
Ik mag nu mijzelf toebehoren En lichtend innerlijk licht uitbreiden In de duisternis van ruimte en tijd. Tot slapen beweegt het natuurlijke wezen, De diepten van de ziel moeten waken En wakend dragen zonnegloed In koude wintervloed.
Ich darf nun mir gehören Und leuchtend breiten Innenlicht In Raumes- und in Zeitenfinsternis. Zum Schlafe drängt natürlich Wesen, Der Seele Tiefen sollen wachen Und wachend tragen Sonnengluten In kalte Winterfluten.
Deze weekspreuken zijn door Rudolf Steiner gegeven in 1912 / 1913: Anthroposophischer Seelenkalender.
De diepten van de ziel moeten waken door Mieke Mosmuller