In de wintertijd heeft de geest vooral met zichzelf te doen.Het is de wondervolle tijd van het innerlijke licht, dat zichzelf kan leren kennen. Nu echter wendt de geest zich naar buiten en ontmoet daar de schoonheid in de tot leven komende natuur. Dan komt uit de verten de levenskracht tot in het lichaam en verenigt zo wezen van de Geest en Mensenzijn. De overgave aan al het overige dan de eigen geest, de liefdevolle overgave aan de Wereldgeest, vangt hier aan.
'Wanneer uit de zielediepten De geest zich wendt tot het wereldzijn En schoonheid welt uit ruimtenwijdten, Dan trekt uit hemelse verten De kracht van het leven in mensenlichamen En verenigt, machtvol werkend, Het wezen van de geest met het Mensenzijn.
Wenn aus den Seelentiefen Der Geist sich wendet zu dem Weltensein Und Schönheit quillt aus Raumesweiten, Dann zieht aus Himmelsfernen Des Lebens Kraft in Menschenleiber Und einet, machtvoll wirkend, Des Geistes Wesen mit dem Menschensein.'
(Weekspreuk uit Rudolf Steiners 'Seelenkalender' voor de week voor Pasen)