In de reflecties over het Boze heb ik citaten gegeven uit het werk van de verschillende auteurs en tevens citaten van Rudolf Steiner. Volgende week zal ik deze reflecties afsluiten met een beschouwing van het Boze bij Nietzsche. Vervolgens zal ik de vraag nog eens stellen: Wat doet de Engel in onze ziel? Weeft hij daar morele intities?
Solowjow in een beschrijving door Rudolf Steiner:
'Wij staan bijvoorbeeld op een van de punten, en weliswaar op een van de belangrijkste punten, waar zich geesteswetenschappelijk streven volkomen en helemaal onderscheidt van dat, wat Solowjow, de grote Russische geest, als zijn idee had: Er is slechtheid in de wereld, er is het Boze in de wereld. Het Boze in de wereld, de slechtheid bestaat. Kijken wij met onze zintuigen naar de slechtheid, het Boze, dan kunnen wij niet ontkennen, dat de wereld vol van het Boze is. Dat spreekt ertegen, zegt Solowjow, dat de wereld goddelijk is. Want hoe kan men, wanneer men de wereld met zijn zintuigen bekijkt, in een goddelijke wereld geloven, want een goddelijke wereld kan het Boze toch niet vertegenwoordigen! Maar de zintuigen zien het overal, het Boze, en het ergste van het Boze is de dood. Daardoor, dat de dood in de wereld is, toont de wereld zich in zijn boosheid, in zijn slechtheid. Het oerslechtste is de dood.
Dat is de wereldkarakteristiek van Solowjow. Hij zegt – ik citeer bijna woordelijk – Kijk alleen maar naar de wereld, gewoon met uw zintuigen! Probeer de wereld alleen maar te begrijpen met uw verstand. Daar kun je nooit de slechtheid van de wereld ontkennen. En om de dood te willen begrijpen, is absurd! De dood is er. Hij toont zich. Nooit kan een kennis van de zintuigen de dood kennen. Daarom toont de zintuigkennis een slechte wereld, een wereld van slechtheid.
Kunnen wij nu geloven – zegt Solowjow – dat deze wereld goddelijk is, wanneer zij ons toont dat zij vol slechtheid is? Wanneer zij ons de dood toont bij elke stap? Nooit meer kunnen wij geloven, dat deze wereld een goddelijke is, die ons de dood laat zien. Want in God kan niet de slechtheid, het boze zijn, kan vooral niet de oerslechtheid, het oerboze zijn. In God kan niet de dood zijn. Wanneer ook God in de wereld kwam – ik herhaal bijna woordelijk, wat Solowjow zegt – , wanneer God in de wereld zou komen, wanneer hij in de wereld zou verschijnen, zouden wij dan zo zonder meer kunnen geloven dat Hij God was? Nee, wij zouden God niet zonder meer geloven dat Hij God was! Hij moest zich eerst legitimeren! Wanneer een wezen zou komen, die beweerde dat het God was, dan zouden wij hem niet geloven. Deze zou zich eerst moeten legitimeren. Deze zou eerst iets moeten laten zien – zo spreekt Solowjow – als een werelddocument, iets, waardoor wij erkennen kunnen: Dat is God! En zo iets kunnen wij in de wereld niet vinden. God kan zich door al, wat in de wereld is, niet legitimeren, want alles wat in de wereld is, weerspreekt het Goddelijke. Waardoor dus kan Hij zich legitimeren? Daardoor alleen kan hij zich legitimeren, dat hij, wanneer hij op de wereld komt, laat zien dat hij de dood overwint, dat de dood hem niet kan raken.
Wij zouden nooit geloven, dat de Christus God is, wanneer hij zich niet kan legitimeren. En Hij heeft het gedaan, door zijn opstanding, waarmee Hij ons heeft laten zien, dat het Oerslechte, de dood, niet in Hem is. (GA 159)
Tolstoi had een volkomen andere opvatting over de dood:
'Wij horen en zien het aan alle woorden, die Tolstoi ons zegt, dat hij niet de mening heeft, dat in het lichaam een ziel woont, die met het lichaam niets te doen heeft; maar wij vernemen uit zijn woorden, dat hij in de uitdrukking van het lichaam de uitdrukking van de ziel vindt, dat de ziel het lichaam ziek maakt, wanneer deze ziek is, dat de ziel het is, die zich door de aderen van het lichaam uitgiet. Wij zien uit deze vorm van kunstzinnige vertolking, hoe het leven zichzelf vindt. En een excentrieke opvatting van de dood treedt ons daar tegemoet, niet als theorie, niet als dogma, maar in het gevoel. Deze idee geeft ons de mogelijkheid om de dood niet als einde, maar als een uitgieten van de persoonlijkheid in het universum te begrijpen, als een verliezen in het oneindige, en als een terugvinden in de grote oergeest van de wereld. Daarbij is op een artistieke manier het probleem van de dood op wonderbaarlijke wijze opgelost. De dood is tot een geluk van het leven geworden. De stervende voelt de metamorfose van de ene levensvorm naar de andere.
Dat was Leo Tostoi als kunstzinnig tijdgenoot van de Naturalisten: de zoeker des levens, de vrager naar de raadselen des levens in zijn verschillende vormen. Daar kon het niet anders zijn, dan dat voor hem deze raadsels des levens tevens in het middelpunt van zijn ziel, van zijn denken en voelen trad, in wetenschappelijk en in religieuze betrekking. Zo had hij deze raadselen des levens gezocht, zo had hij buiten de vorm ook het leven gezocht, overal, waar het hem tegemoetkwam. Daardoor is hij de profeet van een nieuw tijdperk geworden, dat het onze overwinnen moet. Een tijdperk, dat in tegenstelling tot de ontwikkeling van de natuurwetenschap weer het leven en voelen onderscheiden zal. In de gehele kritiek van Tolstoi op de Westerse cultuur zien wij niets anders dan de uitdrukking van de geest, die een jong, fris, kinderlijk leven vertegenwoordigt, die het ingieten wil in de zich voort ontwikkelende mensheid, die zich niet bevredigen kan met een weliswaar rijpe, ja zelfs overrijpe, in de uiterlijke vorm tot uitdruking gekomen cultuur. Dat is de tegenstelling, in welke Tolstoj tot de cultuur van het Westen staat. Vanuit dit gezichtspunt bekritiseert hij de maatschappijvorm en de manier van leven van het Westen – eigenlijk alles. Dat is het standpunt van zijn kritiek” (GA53)
“Probeert u eens een verschijning te onderzoeken, die tot de radicaalste behoort, en die ons toont, dat juist voor het innerlijkste van het zieleleven zelf de hoogste en edelste mensen nog ver verwijderd zijn van datgene, waardoor ze ooit zullen worden aangeraakt, wanneer het christendom zich uitgegegoten zal hebben in de diepste gedachten, meningen en gevoelens van de mensen. Denkt u aan Tolstoj en aan zijn werken in de laaste tientallen jaren, het werk dat op zijn manier de echte zin van het christendom tracht duidelijk te maken. Men zal voor zulk een denker vooral in het Westen een enorm respect hebben, waar met lange filosofische haarkloverijen bij wijze van spreken hele bibliotheken worden volgeschreven over hetzelfde, wat een Tolstoj in één boek zoals Over het Leven” groot en geweldig schrijft.
Er zijn bij Tolstoj bladzijden, waar op een elementaire wijze zekere grootse kennis van theosofische waarheden uiteengezet zijn, die de westerse filosoof zo niet kan treffen, of waarover die tenminste een grote literatuur zou moeten schrijven, omdat iets heel geweldigs daarmee gezegd wordt. Bij Tolstoj kan men zeggen, klinkt iets wat men de Christus-impuls kan noemen. Verdiept u zich in zijn geschriften en u zult zien dat het de Christus-impuls is, die hem vervult. Neemt u dan een van zijn grote tijdgenoten die alleen al daarom interessant is, omdat hij zich vanuit een omvattende filosofische wereldbeschouwing omhoog gewerkt heeft tot aan de grenzen van een waarachtig visionair leven, dat hij in zijn tijd vanuit een perspectief apocalyptisch zijn tijd overziet. Wanneer ook de gezichten vertrokken zijn, omdat de onderbouw niet juist is, toch verheft Solowjow zich tot een visionair schouwen van de toekomst. Hij stelt een toekomstperspectief voor de 20e eeuw voor. En wanneer we ons daarmee inlaten dan vinden we iets groots en iets edels, vooral met betrekking tot het Christendom. Maar hij spreekt over Tolstoj als over een vijand van het Christendom, alsof hij over de Antichrist spreekt. Zo kunnen dus in de huidige tijd twee mensen in hun diepste gedachten geloven dat ze aan hun tijd het allerbeste geven, kunnen uit de allerdiepste diepten van hun ziel werken, en toch tegenover elkaar staan zonder enig begrip, zodat de een de 'anti' van de ander is. Men bedenkt vandaag de dag helemaal niet, dat wanneer uiterlijke harmonie, een in liefde gedompeld leven mogelijk moet zijn., dat dan de Christusimpuls tot in het allerdiepste moet zijn doorgedrongen, zodat mensenliefde iets heel anders moet zijn dan het vandaag de dag zelfs bij de edelste geesten het geval is.
De impuls die eerst vooruit werd verkondigd en dan in de wereld binnenkwam, is nog maar in het begin van zijn werken en zal steeds beter en beter moeten worden begrepen. Wat ontbreekt nou juist in onze tijd aan al diegenen die om het christendom roepen en het als een noodzakelijkheid verklaren, maar er toch niet bij in de buurt kunnen komen? Hen ontbreekt de anthroposofie, de geesteswetenschap. De moderne wijze om de Christus te begrijpen. Want Christus is zo groot, dat elk tijdperk nieuwe middelen moet vinden om hem te kennen. In vroegere eeuwen heeft men andere wijzen en vormen van het wijsheidsstreven gebruikt. Vandaag is de anthroposofie noodzakelijk. En het zal nog voor lange tijden gelden, wat we vandaag in de anthroposofie hebben om de Christus te begrijpen. Want anthroposofie zal blijken iets te zijn, wat de mogelijkheden tot kennen, die menselijk zijn, oproept. De mens zal geleidelijk aan in het begrip voor Christus binnen groeien en ook de anthroposofische voorstelling is in eerste instantie slechts een vergankelijke voorstelling. Dat zijn wij ons bewust en wij zijn ons ook bewust dat we iets groots, dat in vergankelijke voorstellingen gevat is, ooit in nog grotere voorstellingen zullen moeten vatten.”
Vladimir Solowjow, 1853 - 1900 en Tolstoi, 1828- 1910
De idee van het Boze bij Solowjow en Tolstoi door Mieke Mosmuller