Home
>
Blog
>
De jonge Rudolf Steiner

De jonge Rudolf Steiner

door

Mieke Mosmuller

22-03-2017 4 commentaren Print!

In Antwerpen had ik de gelegenheid om een hele dag te werken aan het thema 'De jonge Rudolf Steiner'. Uitgangspunt was het niet tijdens zijn leven gepubliceerde artikel 'Einzig mögliche Kritik der atomistischen Begriffe' door de jonge Rudolf Steiner (1882), geschreven voor Friedrich Theodor Vischer.


Het was onze bedoeling om het inzicht in het wezen van de jonge man, die zulke hooggestemde vragen over het kenvermogen van de mens had te verdiepen. In 'Mijn levensweg' schreef hij:
’Aan de andere kant hield mij onophoudelijk de draagwijdte van het menselijke vermogen tot gedachtevorming bezig. Ik werd gewaar dat het denken tot een kracht kan worden ontwikkeld die de dingen en processen in de wereld werkelijk in zich vervat. Een ’stof’ die buiten het denken zou blijven liggen, waarover slechts zou worden ’nagedacht’ was voor mij een ondraaglijke gedachte. Wat in de dingen is, dat moet in de gedachten van de mensen naar binnen, dat zei ik steeds weer tegen mezelf.’ (Mein Lebensgang p. 40, Rudolf Steiner was toen een jaar of 16).

Nu poogden we om juist deze wijze van denken te ontplooien om de raadsels te vatten die in de jonge man leefden en die opgelost werden bij zijn vondst van de overgang van filosofie in anthroposofie.

Alle kinderen verliezen hun vereniging met de geestelijke wereld waar ze vandaan komen, ze moeten wel, om vrije denkende volwassenen te kunnen worden. In Rudolf Steiner werd een sterke innerlijke wereld van de geest behouden - terwijl hij toch een vrije denkende volwassene werd - en hij worstelde om de brug te vinden van de spirituele wereld en de kennis daarvan naar de natuurlijke wereld en de kennis daarvan. Hij herkende deze strijd in de beelden van het sprookje van Goethe 'van de groene slang en de schone lelie'. Beide wereld moesten worden gezien als werelden die de kracht misten in het denken ervan, waardoor ze niet werkelijk konden worden in het bewustzijn. Het leek erop dat in de wetenschappen slechts de idee van de geest en de idee van de natuur leefde. En beide ideeën werden alleen maar verbeeld, bedacht, ze waren niet werkelijk - en dus kon kennis nooit iets werkelijks worden.

De daadhandeling van het Ik, die deze kracht verleent aan al het denken en zo ook aan al de ideeën en begrippen die worden gedacht, was beschreven door Fichte. Door kracht te verlenen aan de spirituele idee en aan de idee van de natuur met de daadhandeling van het Ik, werd de brug gebouwd.

In 'Waarheid en Wetenschap' zegt Rudolf Steiner:
De omstandigheid dat het Ik door vrijheid zich zelf in activiteit kan brengen, maakt het hem mogelijk, uit zich zelf door zelfbepaling, de categorie van het kennen te verwerkelijken, terwijl in de overige wereld de categorieën zich door objectieve noodzaak met het daarmee corresponderende gegevene verbonden blijken te zijn.'
Door deze daad van spiritualiseren van het denken wordt de anthroposophie geboren. In het niet gepubliceerde artikel kunnen we reeds de wortels van deze ontdekking vinden.

De jonge Rudolf Steiner
Het rozenkruisDe jonge Rudolf Steiner door Mieke Mosmuller

Geef uw commentaar





* Commentaren worden vóór plaatsing beoordeeld op hun inhoud. Commentaren met grove, discriminerende, racistische, beledigende, gewelddadige en/of kwetsende uitlatingen worden niet geplaatst. Een ieder die deze regels niet in acht neemt kan, zonder opgaaf van redenenen, worden geblokkeerd.
Commentaren
  • Van Jos Van Aerschot @
    In hoofdstuk 13 van het MatteĂĽs evangelie staat de zogenaamde 'Gelijkenisrede van Jezus'. Men kan er o.a. drie grote gelijkenissen lezen, nl. 'De zaaier', 'Het onkruid tussen de tarwe' en 'Het sleepnet', maar ook nog twee keer twee kleine gelijkenissen, nl. 'Het mosterdzaadje', 'Gist en bloem' en 'De schat in de akker', 'De koopman en de parel'. Dus samen hebben we een 3-voud en een 2x2-voud, eigenlijk overeenkomstig de rozen op het rozenkruis.
    Misschien is 'Einzig mögliche Kritik der atomistischen Begriffe' wel bestemd voor onze hedendaagse ontlevende tijden, een teken tot inkeer, met als mogelijkheid... Het lijkt wel een parel...
    Mt. 13, 45-46
    'Nog is het Rijk der hemelen gelijk aan een mens, een koopman, die mooie parels zoekt.
    Toen hij nu Ă©Ă©n kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had en kocht hem.'
    Men kan kan ook een relatie vermoeden tussen:
    Grundlinien... en 'De schat in de akker'
    Wahrheit und Wissenschaft... en 'Gist en bloem'
    Die Philosophie der Freiheit... en 'Het mosterdzaadje'
    • Van Michiel Suurmond @
      Mij viel, het Lucas-evangelie lezend, de samenhang met Lucas 8 op: ook de zaaier, en dan: 'Want niets dat verborgen is, blijft geheim; alles wat verborgen is zal bekend worden en aan het licht komen.'
      • Van Jos Van Aerschot @
        Ja Michiel, veelvuldig komt men in het Nieuwe Testament het woord 'Naam' tegen (in Mijn Naam, In Zijn Naam, in Uw Naam), duidend op de Heilige Geest, de Helper, de Trooster, de Geest der Waarheid... Toch bijzonder dat Rudolf Steiner en op haar beurt Mieke Mosmuller hier kennistheoretisch bij aansluiten en de mogelijkheid duiden dat er geen absolute kennisgrenzen zijn; dat men dit 'Enige' als moderne mens niet alleen met een gedeeltelijke geloofsbegripswereld, maar met zijn algehele begripswereld kan benaderen, met als grondslag 'Die Kategorie des Erkennens, de dertiende'.
  • Van Ron Breland @
    Excerpt; "Cognition and Reality

    "The first paragraphs of the new chapter [ Steiner, Truth and Knowledge, ] appear even more condensed than the preceding arguments. “Concepts and ideas,” Steiner begins, comprise part of the given, but at the same time lead beyond it. This makes it possible to determine the nature of the remaining activity of cognition. (p. 63)

    "They “lead beyond” because our activity of thinking can take hold at just this point. But the required neutral description has left us with a field populated by two species of given: the “other than thinking,” which we cannot comprehend, and the products of thinking, which we can. A determination of the “remaining activity of cognition” will consist in establishing the proper relations within the given field, explaining how the other than thinking is to be grasped.
    It may seem strange to refer to “concepts and ideas” in a given but unrelated condition, when we usually think of them in an applied situation — that is, a concept is a concept of something, and thus at least related to that thing. But since “things” are not recognized until they are conceptualized, the concept is treated in another manner here: “By concept I mean a principle by which the unconnected elements of perception are bound into a unity.” Obviously the phrase “unconnected elements” does not refer to individual pieces, for each of these would already possess a unity, but it refers to that content of the given field that shall become unified as the concept is applied. Thus, the concept must be produced before it can be applied. (This argument is expanded in the “Interruption” on intentionality below.)
    Although Steiner has removed the distinction between objective and subjective from his starting point, the current prejudice that thinking must be merely subjective requires a specific argument to avoid this impression. Thus in the second paragraph Steiner warns that we must realize that the distinction just made between the two types of given content is “artificial” with respect to the given:
    Through a postulate we have separated a particular part from the rest of the given content; this was done because it lies in the nature of cognition to start with just this part. Thus it was separated only to allow us to understand the act of cognition. In so doing we must be clear that we have artificially torn apart the unity of the world-content. We must realize that what we have separated has a necessary connection to that content irrespective of our postulate. (p. 63)
    This is a new argument and one that can be particularly difficult for the unprepared reader to absorb. The point is that there must be a determinate relation between the passively given “other than thinking” and the intentionally given, which relation our investigation must discover. In order to do this Steiner must complete his description of intentional activity. The paragraph continues:
    This provides the next step in the theory of knowledge; it must consist of restoring that unity which we tore apart in order to make knowledge possible. This restoration takes place in thinking of the world as given. Our thinking contemplation of the world brings about the actual union of the two parts of the world content: the part we survey as given on the horizon of our experience, and the part that has to be produced in the act of cognition before it also can be given. The act of cognition is the synthesis of these two elements. Indeed, in every single act of cognition, one part appears as something produced in this act itself, and it is brought by the same act to the merely given. (pp. 63-64)
    Thus the “idea of cognition” makes its first appearance, and we enter step three. The activity of cognition now appears to be the mediation of one content by another — that is, when presented with a passively given content, cognition cannot proceed unless it produces a contribution of its own in order to mediate (or recognize) the former. Knowledge — or consciousness, which always implies some form of knowledge — must arise from this mediation, Steiner concludes, if it is to arise at all. But as the previous chapter established, the demand for this mediation comes from the particular nature of thinking:
    To permeate the “given” world with concepts and ideas is a thinking contemplation of things. Thus thinking is actually the act through which knowledge is mediated. Only when
    18
    thinking, out of itself, orders the content of the world picture, can knowledge come about. Thinking itself is an activity that brings forth a content of its own in the moment of knowing. Insofar as the content that is cognized issues from thinking, it contains no problems for cognition. We have only to observe it: the very nature of what we observe is given to us directly. A description of thinking is also at the same time the science of thinking. Logic too has always been a description of thought forms, never a science that demonstrates anything. Demonstrative evidence is only called for when the content of thought is synthesized with some other content of the world ... with thinking, all demonstration [that is, providing evidence] ceases, for demonstration presupposes thinking. One may be able to demonstrate a particular fact, but no one is able to demonstrate the validity of demonstration. We can only describe what demonstration is. In logic all theory is empiricism — in this science there is only observation. (pp. 64-5)"

    "How We Make Sense of the World," (pp.17/8), Ron Brady, Archive, Nature Institute.