In Antwerpen had ik de gelegenheid om een hele dag te werken aan het thema 'De jonge Rudolf Steiner'. Uitgangspunt was het niet tijdens zijn leven gepubliceerde artikel 'Einzig mögliche Kritik der atomistischen Begriffe' door de jonge Rudolf Steiner (1882), geschreven voor Friedrich Theodor Vischer.
Het was onze bedoeling om het inzicht in het wezen van de jonge man, die zulke hooggestemde vragen over het kenvermogen van de mens had te verdiepen. In 'Mijn levensweg' schreef hij:
’Aan de andere kant hield mij onophoudelijk de draagwijdte van het menselijke vermogen tot gedachtevorming bezig. Ik werd gewaar dat het denken tot een kracht kan worden ontwikkeld die de dingen en processen in de wereld werkelijk in zich vervat. Een ’stof’ die buiten het denken zou blijven liggen, waarover slechts zou worden ’nagedacht’ was voor mij een ondraaglijke gedachte. Wat in de dingen is, dat moet in de gedachten van de mensen naar binnen, dat zei ik steeds weer tegen mezelf.’ (Mein Lebensgang p. 40, Rudolf Steiner was toen een jaar of 16).
Nu poogden we om juist deze wijze van denken te ontplooien om de raadsels te vatten die in de jonge man leefden en die opgelost werden bij zijn vondst van de overgang van filosofie in anthroposofie.
Alle kinderen verliezen hun vereniging met de geestelijke wereld waar ze vandaan komen, ze moeten wel, om vrije denkende volwassenen te kunnen worden. In Rudolf Steiner werd een sterke innerlijke wereld van de geest behouden - terwijl hij toch een vrije denkende volwassene werd - en hij worstelde om de brug te vinden van de spirituele wereld en de kennis daarvan naar de natuurlijke wereld en de kennis daarvan. Hij herkende deze strijd in de beelden van het sprookje van Goethe 'van de groene slang en de schone lelie'. Beide wereld moesten worden gezien als werelden die de kracht misten in het denken ervan, waardoor ze niet werkelijk konden worden in het bewustzijn. Het leek erop dat in de wetenschappen slechts de idee van de geest en de idee van de natuur leefde. En beide ideeën werden alleen maar verbeeld, bedacht, ze waren niet werkelijk - en dus kon kennis nooit iets werkelijks worden.
De daadhandeling van het Ik, die deze kracht verleent aan al het denken en zo ook aan al de ideeën en begrippen die worden gedacht, was beschreven door Fichte. Door kracht te verlenen aan de spirituele idee en aan de idee van de natuur met de daadhandeling van het Ik, werd de brug gebouwd.
In 'Waarheid en Wetenschap' zegt Rudolf Steiner:
De omstandigheid dat het Ik door vrijheid zich zelf in activiteit kan brengen, maakt het hem mogelijk, uit zich zelf door zelfbepaling, de categorie van het kennen te verwerkelijken, terwijl in de overige wereld de categorieën zich door objectieve noodzaak met het daarmee corresponderende gegevene verbonden blijken te zijn.'
Door deze daad van spiritualiseren van het denken wordt de anthroposophie geboren. In het niet gepubliceerde artikel kunnen we reeds de wortels van deze ontdekking vinden.
Het rozenkruis
De jonge Rudolf Steiner door Mieke Mosmuller