Het centrale punt in de geesteswetenschap, de 'anthroposofie', is de metamorfose van het denken. In openbare voordrachten heeft Rudolf Steiner vaak een fundering voor zijn wetenschappelijke werk gegeven. Hij beschreef dan de natuurlijke denkcapaciteiten van de mens, om dan verder te gaan en de punten in dit denken te beschrijven die daarin te vinden zijn en die verder ontwikkeld kunnen worden tot een denken, dat de geestelijke wereld kan onderzoeken.
Je zou kunnen zeggen: Als ik alleen de geesteswetenschap wil bestuderen dan kan mijn denken zo blijven als het is, ik hoef die metamorfose niet te zoeken. Tot op zekere hoogte is dit juist. Maar dan zou de leerling ook moeten weten dat hij student van de geesteswetenschap blijft en dat hij niet een leraar kan worden, zelfs niet in de kleinste dingen.
Nadat het vuur het Goetheanum in Dornach verwoest had - op 31 december 1922 - sprak Rudolf Steiner in openbare voordrachten over het gebrek aan ontwikkeling van het denken bij de studenten in de anthroposofie, de leerlingen van de geesteswetenschap. Maar ook in de voordrachten voor de leden sprak hij daar energiek over: hoe bereik je een hoger plan in het denken? Het is de kern van de anthroposofie, en natuurlijk kan deze op een blogpagina niet helemaal worden uitgewerkt. Toch wil ik proberen om hier - en zal daar een paar weken voor nodig hebben - tot een dieper inzicht in deze metamorfose te komen.
Ik citeer Rudolf Steiner, GA 221, p. 32 e.v.:
Mensen als Jacob Boehme of Gichtel zeiden tot zichzelf: Wanneer ik wakker ben, dan slaap ik toch verder. Dat namelijk wat in mij tijdens de slaap gebeurt, werkt ook in het waken verder. Dat was een andere gewaarwording dan de moderne mens heeft, die nu al overgegaan is tot het alleen maar denken, tot het zuivere intellectuele denken. Deze mens ontwaakt in de vroegte en trekt een scherpe scheidingslijn tussen wat hij in de slaap was en wat hij nu tijdens het waken is. Hij neemt om zo te zeggen niets van de slaap over in het waakleven. Wat hij in de slaap was, houdt op zodra hij wakker wordt.
...
De mensheid heeft iets ontwikkeld, wat er in aanleg al vanaf het eerste derde deel van de 15e eeuw was. Dat heeft zij ontwikkeld doordat ze in het wakende dagleven overgegaan is tot het uitsluitend intellectualistische denken. Dat beheerst vandaag de dag alle mensen. Ze denken niet meer in beelden. De beelden zien ze als mythologie, zoals ik gisteren zei. Ze denken in gedachten en ze slapen in het niets. Ja, dat is eigenlijk van diepe betekenis: deze moderne mensen slapen in het niets. Voor Jacob Boehme bijvoorbeeld had het nog helemaal geen zin gehad om te zeggen: Ik slaap in het niets. Voor de moderne mens heeft het zin gekregen om te zeggen: Ik slaap in het niets. Ik ben niet niets terwijl ik slaap, ik behoud tijdens de slaap mijn ik en mijn astraallichaam. Ik ben niet niets, maar ik ruk me los uit de gehele wereld die ik waarneem met mijn zintuigen, die ik begrijp met mijn wakende verstand. Ik ruk me tijdens de moderne slaap ook los uit de wereld, die bijvoorbeeld Jacob Boehme in bijzondere, abnormale bewustzijnstoestanden gezien heeft met de fijnere krachten van het fysieke lichaam en het etherlichaam, die hij met zich mee nam in zijn slaaptoestanden. De moderne mens rukt zich tijdens de slaap niet alleen los uit zijn zintuigwereld, maar ook uit de wereld die de wereld van de oude helderziende was. En van de wereld waarin de mens dan is tussen inslapen en ontwaken, kan hij immers niets waarnemen, want dat is een toekomstwereld, dat is de wereld waarin zich de aarde veranderen zal in de toestanden die ik min mijn 'Wetenschap van de geheimen van de ziel' als 'Jupiter-, Venus-, Vulcanustoestand' beschreven heb. Zodat inderdaad de moderne mens, die gedresseerd is voor het intellectualistische denken - vergeeft u mij deze uitdrukking - tijdens de slaap in het niets leeft. Hij is niet niets, ik moet dat steeds weer benadrukken, maar hij leeft in het niets, omdat hij datgene waarin hij leeft, de toekomstwereld, nu eenmaal nog niet beleven kan. Dit is voor hem nog niets. Maar juist doordat de moderne mens kan slapen in het niets, wordt hem zijn vrijheid gegarandeerd; want hij leeft zich van het inslapen tot het ontwaken in in de bevrijding van de hele wereld, in het niets. Hij wordt juist tijdens de slaap onafhankelijk. Dat is heel belangrijk om in te zien, dat de bijzondere wijze waarop de moderne mens slaapt hem juist de garantie voor zijn vrijheid geeft.'
In ons bewustzijn, steeds wanneer we wakend waarnemen en denken, is er geen enkele rest van de geestelijke wereld. In het gewone alledaagse denken is er geen kracht die tot een spiritualisering van het denken zou kunnen leiden. De heilige krachten uit de nacht vermengen zich niet meer met het waarnemen en denken van alledag.
Dit thema zal ik volgende week verder uitwerken.
Jacob Boehme (1575 - 1624)
De metamorfose van het denken door Mieke Mosmuller