'We hebben de eerste vraag gevonden, de vraag waarmee de filosofie begint. En het antwoord op die vraag hebben we niet abstract en betwijfel baar gevonden, doch als een onontkoombaar feit, gegrond op ervaring in het innerlijk boven-subjectieve en boven-objectieve denken. Hierdoor heeft de filosofie zelf een vast fundament gekregen. Het antwoord is het gewaarworden van het ik als initiator van het denken. Dit ik leeft in een krachtbron, vanwaar denken uitstroomt als metamorfose van het ik. Doch met dit ultieme antwoord leven we in een wereld waarin wij in het niets tasten. We kunnen onze wil in het denken tot het uiterste ontplooien, we kunnen het denken ten volle willen en leren het dan ook door en door kennen. Maar we hebben geen inhoud die we zouden kunnen denken in onze van de zintuigen afgewende innerlijke activiteit, die niet steeds weer onszelf bevat. Alles wat we denken zijn we steeds weer zelf.
Alleen een volledige innerlijke ommekeer kan hier uit de eenzaamheid verlossen. De mens leeft in zijn actieve denken in een antwoord. Het zelf gewekte denken is een en al antwoord, is oer-antwoord. Op dit punt aangekomen moeten we dit antwoord tot zwijgen brengen, omvormen in een oer-vraag, in het vragen zelf. Het levende denken dat wij zijn moet worden tot levende vraag, één en al vraag, één en al terughouding. Zo wordt ons ik tot vraag, niet een vraag om dit of om dat, naar dit of naar dat, maar de vraag als uiting van verlangen: in de woorden van Novalis: ‘Het schoonste geschenk voor de mens is het verlangen van zijn ziel’. Deze innerlijke houding die in het levende denken tot een concrete gebeurtenis wordt - de gehele ziel wordt vragend verlangen in geduldige afwachting - is de voleinding van de filosofie: de mens is helemaal liefde voor Sophia. Niet alleen leeft in de ziel geen gedachte meer, er leeft ook geen antwoord meer, de gehele ziel is in vol bewustzijn, vragend verlangen. Zo knielt de mens - niet met het lichaam in de kerkbank - maar met zijn tot kracht geworden ik in zijn zwijgende ziel en wordt gebed.
‘Aan de eeuwige wijsheid van God,
Aan de onbevlekte spiegel, die de Cherubijnen en alle zalige geesten met eeuwige verwondering aanschouwen,
Aan het licht dat alle mensen verlicht, die in deze wereld komen,
Aan de onuitputtelijke bron en aan de oorspronkelijke bron van alle wijsheid,
Schrijf daaraan toe en schenk wederom terug in Hem
Deze uit diens grote zee in genade ontvangen kleine druppeltjes.
Zijn, van onophoudelijk verlangen Hem te schouwen steeds stervende Johannes Angelus.
(Angelus Silesius, Zuschrift zu Cherubinischer Wandersmann).
Uit: Mieke Mosmuller, Zoek het licht dat opgaat in het Westen, Epiloog.
Een cherubijn zoals door Ezekiel beschreven. Ikoon.
De Oer-vraag en het Antwoord door Mieke Mosmuller