Home
>
Blog
>
De Schepping volgens Plato

De Schepping volgens Plato

door

Mieke Mosmuller

02-03-2016 1 commentaren Print!

Volgens Plato hadden alle menselijke schepselen dezelfde kwaliteiten van het begin af aan, er was geen onderscheid. Maar omdat ziel en lichaam zijn samengevoegd ontstaat er onzekerheid en chaos, en alle begin is moeilijk. Het is een groots leerproces om het meest religieuze te worden van alle met ziel begaafde schepselen. En in de handen van de mens zelf werd gelegd om alle geschonken mogelijkheden op de beste wijze te ontwikkelen - maar er is tevens een mogelijkheid gegeven om niet al het beste te geven - en zo zet een neergaande spiraal in. Geeft het oorspronkelijk beste menselijke wezen niet het beste, dan wordt hij in alle volgende incarnaties steeds minder, en wel eerst wordt hij een vrouw(!), omdat hij in deze incarnatie niet gegeven heeft wat het beste was.


We zien deze lager plaatsing van de vrouw in het bestek van Plato's tijd en nemen het hem niet kwalijk... In onze tijd weten we dat vrouwelijke en mannelijke incarnaties zich afwisselen.

Timaeus:
We zeiden al, dat wat ontstaan is, tot bestaan gebracht moet zijn door een oorzaak. De maker en vader van die kosmos ontdekken, is al een hele opgave, en dit vervolgens aan iedereen duidelijk maken, is onmogelijk; maar we kunnen nog eens kijken naar de kosmos en ons afvragen volgens welk model de bouwmeester hem heeft geconstrueerd: het model van wat zichzelf gelijk blijft in het altijd aanwezige, of van wat is ontstaan? Omdat de kosmos mooi is, en de kunstenaar kundig, moet het zo zijn dat hij zich heeft gericht op het eeuwige. Anders - maar dat is een standpunt dat natuurlijk door niemand wordt tegengesproken - is hij gericht op wat ontstaat en wat dus vergankelijk is. Iedereen zal begrijpen dat hij gericht moet zijn geweest op het eeuwige. Want het universum is van alles wat ooit tot bestaan is gebracht, het allermooiste en de bouwmeester ervan is de allerhoogste oorzaak. Het universum is dus op wetmatige wijze tot bestaan gekomen en met de denkende geest te doorgronden en komt voort van datgene wat zichzelf altijd gelijk blijft. Dit betekent dus dat dit heelal de weergave van iets moet zijn. Nu is het altijd van het grootste belang om bij het juiste, meest voor de hand liggende begin te beginnen. Daarom moeten we vaststellen dat het met een weergave en een model van dat begin is als met woorden: wat zij uitdrukken en wat zij zijn, is aan elkaar verwant. Geven zij uitdrukking aan iets duurzaams en stevigs, dan klinken zij stabiel en onwankelbaar en voor zover mogelijk lijken zij onweerlegbaar, dat kan niet anders. Maar als zij uitdrukking geven aan iets dat nagebootst is, een weergave, dan lijken zij naar vorm en betekenis daarop. Zoals 'zijn' zich verhoudt tot 'worden', zo verhoudt waarheid zich tot geloof. Indien wij dus, Sokrates, met al ons gepraat over de goden en het ontstaan van het heelal de juiste verhouding tussen die twee niet helemaal duidelijk maken, verbaast u zich daar dan niet over; we kunnen proberen een uitleg te geven die even aannemelijk is als welke andere visie ook en dat is al mooi genoeg. Vergeet niet dat ik als spreker en u als luisteraar mensen zijn, dus als wij over deze dingen een aannemelijk verhaal te horen krijgen, hoeven we niet verder te zoeken.
...
We zullen het aanhoren zoals gij het brengt; zoals we ook met belangstelling al eerder naar uw woorden hebben geluisterd. Ga nu verder met het verhaal, stap voor stap. Timaios: Laten wij dan beginnen met de reden waarom de Schepper deze wordende wereld heeft geschapen. Goed was Hij, en in Zijn goedheid rees tegen niets enige afgunst op. Vrij van afgunst als Hij was, wilde Hij dat alles zoveel mogelijk gelijk zou zijn aan Hemzelf. Wie deze wens, gevloeid uit de mond der wijzen, als het belangrijkste beginsel van het ontstaan van het heelal aanneemt, heeft het bij het rechte eind. Want God wilde, dat alles goed was en niets van nature slecht zou zijn. Dus bracht Hij alles waarvan Hij zag dat het niet in rust was, maar bewegend en ongeordend, tot orde, omdat Hij zag dat dit in alle opzichten beter was. Want vanzelfsprekend kan uit het beste niets anders dan het beste voortkomen. Toen Hij dat overdacht, besefte de Schepper dat een schepsel zonder geest onmogelijk schoner kan zijn dan een schepsel met geest; en dat een schepsel met geest zonder ziel niet kon bestaan. Geleid door die gedachte schiep Hij bij het maken van dit universum de geest en de ziel in het lichaam. Zo was het werk dat Hij verrichtte, van nature het schoonste en het beste. Dit aannemelijke verhaal moet ons wel duidelijk maken dat dit universum wel degelijk leven is ingeblazen, dank zij de goddelijke voorzienigheid, en dat het is begiftigd met ziel en geest. Nu we dit hebben vastgesteld, moeten wij het hebben over de volgende fase. Naar het beeld van welk levend wezen heeft de Schepper dit heelal geschapen? Dat wezen mag niet lijken op iets dat van nature deel is van een geheel. Want iets dat neigt naar onvolmaaktheid, kan nooit echt mooi zijn. Laten wij liever zeggen dat de schepping het meest lijkt op dat wezen waarvan alle andere schepselen, als individu en als soort, een onderdeel zijn. Want dat oorspronkelijke wezen omvat in zichzelf alle intelligente levende wezens, net zoals deze kosmos ons en alle andere zichtbare schepselen bevat. Omdat de Schepper deze wereld wilde laten lijken op dat schoonste en meest volmaakte van alle intelligente wezens, schiep Hij een zichtbaar geheel dat alle andere verwante schepselen in zichzelf bevat. Hebben wij gelijk als we zeggen dat er een heelal is of is het juister te spreken van oneindig veel heelallen? Er kan er maar een zijn, als tenminste het oorspronkelijke model wordt aangehouden. Want wat alle intelligente levende wezens omvat, kan nooit tweede zijn, dus met iets anders naast zich; in dat geval zou er nog weer een ander wezen moeten zijn dat beide omvat en waarvan elk een deel is. Dan zou dit heelal niet langer kunnen worden beschreven als gevormd naar de gelijkenis van die twee, maar van dat ene dat beide omvat. Om dit universum precies gelijk te maken aan dat unieke, oorspronkelijke wezen, heeft de Schepper geen twee of oneindig veel universums geschapen, maar er is en er zal altijd zijn: dit ene heelal, als enige in zijn soort. Nu is het geschapene vanzelfsprekend in een materiële vorm gegoten, zichtbaar en tastbaar. Maar zonder vuur kan nooit iets zichtbaar worden, niets is tastbaar zonder vastheid en niets is vast zonder aarde. Daarom heeft de Schepper in het begin uit vuur en aarde het lichaam van alle vormen gemaakt. Nu kunnen twee dingen alleen worden samengevoegd door een derde. Dat derde verbindt beide andere en houdt er het midden tussen. De mooiste verbinding maakt dan natuurlijk van alle drie een en om dat te bereiken is de juiste verhouding natuurlijk nodig.
...
Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat die getallen met elkaar harmoniëren en een hechte eenheid vormen. Als nu het lichaam van het heelal de vorm zou hebben gekregen van een plat vlak zonder diepte, dan zou een enkele factor volstaan die zich met de beide andere verbindt. Maar nu er sprake is van een driedimensionaal lichaam, worden de delen nooit door een, maar altijd door twee factoren samengevoegd. Nu heeft God water en lucht geplaatst tussen vuur en aarde, en voor zover dat mogelijk was gaf Hij ze dezelfde verhouding tot elkaar. Zoals vuur staat tot lucht, zo staat lucht tot water en zoals lucht staat tot water, zo staat water tot aarde. Zo voegde Hij de delen samen en construeerde een zichtbaar en tastbaar universum. Zo is uit die vier elementen het lichaam van het heelal ontstaan. Door de juiste verhouding werd het tot harmonie gebracht en is zo een toonbeeld van verbondenheid, zodat het, gericht als het is op zichzelf, niet kan worden verbroken dan alleen door zijn Schepper. Alle vier de elementen zijn bij de opbouw van het universum geheel gebruikt. Want uit alle vuur, alle water, alle lucht en alle aarde heeft de Schepper het geconstrueerd en Hij heeft er geen enkel deeltje en geen enkel vermogen buiten gelaten. Hij beoogde daarmee allereerst dat het heelal een zo compleet mogelijk wezen zou zijn, afgerond en in alle onderdelen volmaakt, en dat het bovendien een zou zijn en dat er niets zou overblijven waaruit nog zo'n wezen zou kunnen ontstaan. Ook wilde Hij dat het gevrijwaard zou worden voor ouderdom en ziekte. Hij overwoog dat uitersten zoals hitte en koude samengestelde lichamen aantasten. Wanneer hitte en koude hen besluipen of onverhoeds bespringen, vernietigen ze deze lichamen door ziekte en ouderdom. Die overweging was voor Hem aanleiding tot het scheppen van een allesomvattend geheel, volmaakt in ieder onderdeel en niet onderhevig aan verval en ziekte. En Hij gaf het heelal een vorm die van nature daarbij past. Voor dat wezen zou die vorm juist zijn die in zichzelf alle levende wezens omvat. En daarom maakte Hij er een mooie ronde bol van, met alle afstanden van het middelpunt naar de uiteinden gelijk; van alle vormen de meest volmaakte en het meest Hem zelf gelijk, omdat de Schepper het gelijke oneindig veel mooier acht dan het ongelijke. Rondom werkte Hij het geheel om vele redenen glad af.
...
Hij maakte een heel en volmaakt lichaam, samengesteld uit volmaakte onderdelen. De ziel plaatste Hij in het midden en Hij doordrong het hele lichaam ermee en tegelijkertijd omhulde Hij de ziel aan de buitenkant met een sluier van lichamelijkheid. Hij schiep een hemel, cirkelvormig in een rondgaande beweging, enig en eenzaam en verlaten, die door eigen kwaliteit in staat was zijn innerlijke samenhang te behouden, die niets anders nodig had dan vertrouwen en verbondenheid in zichzelf. Door dit alles schiep Hij dit universum als een gelukzalige godheid. Al bespreken we de ziel nu op de tweede plaats, God schiep de ziel niet jonger dan het lichaam, want Hij zou niet toestaan dat de oudere onder het gezag van de jongere kwam. Wij mensen zijn echter zozeer onderhevig aan het toeval, dat dit zich ook weerspiegelt in de manieren waarop wij over de dingen spreken. Zowel in wijze van ontstaan als in niveau schiep Hij de ziel fijner dan het lichaam, als meester over een volgzame dienaar. Over de bestanddelen van de ziel en de manier waarop Hij deze samenstelde, gaat ge nu horen. Uit het bewustzijn dat ondeelbaar en altijd hetzelfde is, en uit het deel dat het lichaam wordt, maakte Hij een derde bestaansvorm, die het midden houdt tussen bewustzijn en lichaam en van nature deel heeft aan beide werelden. Hij plaatste die middenwereld tussen wat in zichzelf ondeelbaar is en wat zich in lichamen laat verdelen. Hij nam deze drie en vermengde ze om er een vorm van te maken. Hij dwong de weerspannige aard van 'het andere' zich te voegen naar het ene. Toen Hij uit bewustzijn van drie een had gemaakt, verdeelde Hij dat weer in zoveel delen als nodig was, waarbij ieder deel bestond uit een mengsel van het ene, het andere en bewustzijn.
...
Toen de constructie van de kosmische ziel overeenkomstig de bedoelingen van de Schepper was voltooid, bouwde Hij daarbinnen de hele wereld van de lichamen, met als centrum van die wereld het centrum van de ziel, totdat het paste. Vanuit dat centrum wentelt alles wat er is, tot in de uithoeken van dit universum, en dit universum ook rondom draaiend omvattend; draaiend in en ook om zichzelf begon voor de ziel aldus een goddelijk leven vol geestkracht, dat zou reiken tot in eeuwigheid. Nu is het lichaam van het universum zichtbaar, maar de ziel is onzichtbaar en al maakt ze dan ook deel uit van het stelsel van verhoudingen, tegelijkertijd is zij te midden van alle kenbare eeuwig levende wezens voortgebracht door de Allerhoogste en is zelf de hoogste. Ontstaan uit de drie werelden van het Ene, het Andere en het bewustzijn, is de ziel een mengvorm van deze drie delen, die zich volgens plan tot elkaar verhouden en samengaan en in die samenstelling draait ze in zichzelf rond; bij elke aanraking met het verdeelde en het ondeelbare wordt zij ook zelf geraakt en weet dan woorden aan te reiken voor datgene waar het Ene mee overeenstemt en het Andere juist van verschilt, zoals ze ook woorden heeft voor het waarom, waaruit en hoe van de dingen die tot bestaan komen, en voor de verhouding tot andere vormen van bestaan in het altijd zichzelf zijnde. Een woord dat als weerklank van het altijd zichzelf zijnde oprijst in waarheid, geldt altijd en overal, en onafhankelijk van klank of stem onderhoudt het zichzelf in de wereld van het bewegende en zo brengt het in de wereld van de gewaarwordingen een beweging op gang die door de cirkelgang van het Andere in een rechte lijn onder de aandacht van de ziel wordt gebracht, en prompt ontstaan dan meningen en opvattingen van ongemeen grote kracht en waarde. Komt er orde in de wereld van de woorden die klinken vanuit de cirkelgang van het Ene en vallen de woorden daar op hun plaats, dan ontstaan vanzelf zin en betekenis. Maar laat niemand beweren dat de substanties van deze twee categorieën van het bestaan op een andere plaats zetelen dan in de ziel, want dat is ver bezijden de waarheid. Toen de Verwekker dit bewegende Heelal tot leven had zien komen als een sieraad van het onzichtbaar goddelijke, verheugde Hij zich zeer en vol vreugde besloot Hij Zijn schepping nog nauwkeuriger met het model overeen te laten stemmen. En aangezien het model over eeuwig leven beschikte, stelde Hij alles in het werk om ook Zijn schepping daarmee uit te rusten. Nu is weliswaar in wezen het leven oneindig, maar toch lag het niet in de macht van de Schepper om deze kwaliteit zonder meer op Zijn schepping over te dragen. Toen dacht Hij een bewegende weergave van oneindigheid uit en schiep de orde van het universum zodanig dat de in eigen eenheid verblijvende oneindigheid zich toonde als een eeuwige, volgens reeksen voortgaande beweging en die duidde Hij aan met het begrip Tijd. Want voordien kende het universum geen dagen, nachten, maanden en jaren; het systeem werd bedacht met de opbouw van het universum zelf. Van nu af aan werd alles deelbaar in tijd, in wat was en zijn zal, dat soort indelingen die wij overigens zonder het te merken ten onrechte ook gebruiken bij aanduidingen van het oneindig eeuwige. We spreken immers over wat was, is en zijn zal, terwijl in wezen alleen sprake kan zijn van wat 'is'; 'was' en 'zal zijn' zijn termen die horen bij wat zich afspeelt in tijd. Want verleden en toekomst zijn bewegingen en wat zelf bewegingloos is, hoort niet bij tijd waarin bijvoorbeeld sprake is van ouder en jonger; het kan trouwens ook nooit geworden zijn, of nu worden, of binnenkort zijn. Het zal nimmer een afhankelijke relatie aangaan met de wereld van de verschijningsvormen, die niets meer is dan in tijd uitgedrukte eeuwigheid; en deze vormen beschikken over een bestaan met een cyclisch verloop volgens vaste reeksen. We bezigen trouwens ook de volgende uitdrukkingen: 'wat geworden is, is geworden', 'wat wordt, wordt', 'wat komt, komt' of 'wat niet is, is niet', maarDe Schepping volgens Plato door Mieke Mosmuller

Geef uw commentaar





* Commentaren worden vóór plaatsing beoordeeld op hun inhoud. Commentaren met grove, discriminerende, racistische, beledigende, gewelddadige en/of kwetsende uitlatingen worden niet geplaatst. Een ieder die deze regels niet in acht neemt kan, zonder opgaaf van redenenen, worden geblokkeerd.
Commentaren
  • Van Jan Boudolf @
    Indrukwekkend hoe Plato het ontstaan van de kosmos en de mens weergeeft, nu niet langer in de vorm van een beeldend verhaal zoals Genesis, maar in de gedachtenvormen van zijn tijd. Het doet mij bijwijlen denken aan de gnostici.
    Plato beschouwt de schepper als het aan zichzelf gelijkblijvende, het eeuwige, het zijnde, en de schepping als het wordende, onderhevig aan evolutie. Dus in zekere zin wel betrokken maar niet deelhebbend. Ik dacht eerder dat de schepper zich in zijn eigen schepping differentieert (het hogere offert zich voor het lagere) en daardoor mee evolueert, dus niet aan zichzelf gelijk blijft. Zoals de Elohim (ik gebruik hier de woorden van R. Steiner), nadat ze hun gezamenlijk doel, namelijk de schepping van de mens, hebben bereikt, bevorderd worden tot Jahve Elohim.