De vorige heb ik een en ander gezegd over de waarheid, zoals in de filosofie, in de epistemologie, in de wetenschap in de huidige tijd over de waarheid wordt gedacht.
Maar er is natuurlijk nog een andere kant van de waarheid en dat is de alledaagse kant.
En daar is zij, onze waarheid, een wezen dat ons voortdurend vergezelt.
En als we zouden uitgaan van deze alledaagse waarheid, dan zouden we nooit kunnen zeggen dat die niet bestaat, of dat we er niet bij kunnen, aangezien we er voortdurend mee bezig zijn.
Als ik bijvoorbeeld een mooie grote oude boom in mijn tuin heb, dan is dat een hard feit.
En als ik later tegen een vriend zeg dat er geen bomen in mijn tuin staan, dan heb ik iets gezegd dat niet waar is.
Als dan deze vriend op bezoek komt, dan kan ik alleen maar hopen dat hij is vergeten wat ik heb gezegd, want anders zal hij zien dat ik iets heb gezegd wat niet waar is en dan zou ik heel veel moeten doen om deze waarheid nog waar te maken, dan zou ik de boom moeten omhakken en zo voort.
In het dagelijks leven hebben we dus de hele tijd te maken met de waarheid. En er is een filosoof geweest die min of meer de eerste was die zijn blik op het denken richtte en in die zin een eerste theorie van het kennen creëerde.
En deze filosoof nam zijn uitgangspunt niet zozeer van binnenuit, maar vanuit de relatie van de mens met de buitenwereld.
Deze filosoof is de filosoof die in de Middeleeuwen ‘De Filosoof’ met een hoofdletter werd genoemd, dat is Aristoteles. En hoewel zijn teksten soms nogal moeilijk te lezen zijn, zijn er ook stukken tekst die hij zo eenvoudig presenteert dat je het gevoel krijgt dat je een hele aanloop hebt genomen en dan door een open deur rent.
Maar je moet natuurlijk wel begrijpen dat in deze Griekse periode, nog voor Christus, eigenlijk voor het eerst de menselijke blik op het menselijk denken viel.
En Aristoteles formuleerde de waarheid toen als volgt, hij schreef: "Als iets zo is, en ik zeg dat het zo is, dan is het waarheid.
Als iets zo is, en ik zeg dat het niet zo is, dan is het onwaarheid."
En dan is hij nog niet klaar, want dan zegt hij nog verder:
"Als iets niet zo is, en ik zeg dat het niet zo is, dan is het waarheid.
En als iets niet zo is, en ik zeg dat het dat wel is, dan is het een onwaarheid."
Dit is een karakterisering van de alledaagse waarheid.
Maar als we daarvan uit zouden gaan, dan zouden we die alledaagse waarheid geleidelijk aan uitbreiden naar meer gecompliceerde en hogere waarheden.
Maar dat wordt eigenlijk niet op die manier gedaan. En als we dan praten over de ultieme waarheid, dan zeggen we dat we die waarheid niet kunnen bereiken, maar alledaagse waarheden, daar leven we de hele tijd mee.
Zo staat er ook in de Bijbel, ja, in het Evangelie, een hartverscheurende passage waarin Petrus, die jarenlang een discipel van Christus was en deel uitmaakte van zijn gevolg, publiekelijk ontkent dat hij Christus kent.
Daar heb je zo'n waarheid, waarvan je kunt zeggen dat Petrus moet hebben geweten dat hij iets zei wat niet waar is. En nu kunt u natuurlijk zeggen, ja, wat zeg je allemaal, we weten dat, en het hoeft eigenlijk niet meer gezegd te worden, dit zijn inderdaad open deuren.
Maar als we in onze tijd leven en ervaren wat er gebeurt, dan komen deze basisfeiten heel sterk in het bewustzijn.
En we hebben ervaren dat we in mensen in vooraanstaande posities persoonlijkheden ontmoeten die vandaag zeggen dat iets zo is, en die morgen zeggen dat iets, hetzelfde, niet zo is. En dat kan men zich gewoon veroorloven in de wereld van vandaag, het wordt niet, bijna nooit bekritiseerd.
Het lijkt erop dat morgen iedereen zal zijn vergeten wat er gisteren is gezegd.
En dit maakt ons ook zwak in onze dagelijkse bevestiging van de waarheid.
Daarom vond ik het belangrijk om er nog eens op te wijzen dat wij mensen in een groot deel van het leven echt de waarheid kennen.
En als we zeggen dat iets zo is, als het niet zo is, dan wordt het een leugen genoemd.
Het is dan de grote vraag of in wat we zien gebeuren in de grote wereld, de leidende persoonlijkheden, die soms duidelijk zeggen dat iets zo is terwijl het niet zo is, of andersom, of deze persoonlijkheden dan ook volledig bewust weten dat ze liegen.
Ik had een tante en deze dame, deze vrouw was bekend met de leugen op een eigenlijk mooie manier, als dat mogelijk is.
Ze had een soort ironische zelfkritiek.
En ze zei soms over iemand: 'Die liegt zo goed, dat hij zelf gelooft wat hij zegt.’
En dat is nu een vraag, wanneer we leiders waarnemen die allerlei dingen zeggen waarvan men eigenlijk kan weten dat het niet waar is in de Aristotelische zin, weten ze dan dat ze liegen, of zijn ze zo gewend te liegen dat ze zelf geloven dat wat ze zeggen waar is?
De vorige keer leidde ik de beschouwing in de richting van het geweten en nu wil ik eindigen met te zeggen dat het eerste stadium van het geweten eigenlijk toch is dat men in de helderheid van het denkbewustzijn weet of men in Aristotelische zin zegt dat iets zo is en het is zo, of dat men zegt dat iets zo is en het is niet zo.
Dat zou de mens met het geweten als eerste feit eigenlijk volledig moeten beseffen.
Tot zover...
De waarheid van alledag door Mieke Mosmuller