DNA en de werkelijkheid
Deel 2 van de voordracht in Arnhem op 20 november 2018.
Er is inmiddels een ‘next generation sequencing’, dat is niet meer die methode van Sanger. Dat is een veel uitvoeriger methode waarbij gebruik wordt gemaakt van het klonen, waar gebruikt wordt gemaakt van DNA-bibliotheken, waarin vastgelegd is een bepaalde DNA-volgorde, dus dat wordt opgeslagen. Daar kun je dan je samples vandaan halen, je proefmonsters en dat wordt dan gebruikt om nieuw materiaal vast te stellen, en wel hoe de volgorde is.
Next generation sequencing (NGS), massively parallel or deep sequencing are related terms that describe a DNA sequencing technology which has revolutionised genomic research. Using NGS an entire human genome can be sequenced within a single day. In contrast, the previous Sanger sequencing technology, used to decipher the human genome, required over a decade to deliver the final draft. Although in genome research NGS has mostly superseded conventional Sanger sequencing, it has not yet translated into routine clinical practice. The aim of this article is to review the potential applications of NGS in paediatrics.There are a number of different NGS platforms using different sequencing technologies, a detailed discussion of which is beyond the scope of this article. However, all NGS platforms perform sequencing of millions of small fragments of DNA in parallel. Bioinformatics analyses are used to piece together these fragments by mapping the individual reads to the human reference genome. Each of the three billion bases in the human genome is sequenced multiple times, providing high depth to deliver accurate data and an insight into unexpected DNA variation. NGS can be used to sequence entire genomes or constrained to specific areas of interest, including all 22 000 coding genes (a whole exome) or small numbers of individual genes. (https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3841808/).
Het lijkt allemaal heel betrouwbaar en dat zal het ook wel zijn, daar wil ik geen uitspraak over doen, maar wat je wel merkt, wanneer je het bestudeert, is, dat er een soort masker voor blijft zitten en dat je eigenlijk wordt geconfronteerd met vanzelfsprekendheden, waarbij je, als je het echt zou willen doordenken, dus vastloopt, omdat je niet meer verder kan. Dus je zou het tot het eind willen doordenken, maar dat gaat niet, want er komt een masker en daar kijk je dan tegen aan. En dan kun je zeggen: doe het nou af, maar ik vind nergens een plek waar het af is. Het wordt gebracht als een absolute zekerheid en als je het een beetje begint te begrijpen, dan zie je dat er ook heel veel waarschijnlijkheidsberekening bij komt.
Dat herhaal ik dan nog maar een keer, dat is niet op dezelfde manier doorzichtig zoals je met het blote oog de zichtbare natuur of de anatomie bestudeert. Doe je dat zo, zoals het zich in het lichaam aan je voordoet, dan zie je dat je met een probleem te maken hebt. Namelijk, wanneer je een gestorven lichaam op een anatomie snijzaal ziet, dan weet je en zie je duidelijk dat het lichaam gestorven is, dus je weet, dat je niet helemaal precies vat erop krijgt hoe dat tijdens het leven er uitziet, en hoe dat tijdens een operatie uitziet. Dan weet je dat je in het levende lichaam iets natuurlijk niet zo kunt doorsnijden, zoals in het dode. Je moet je grenzen heel goed kennen. Het is dus duidelijk: de bekende anatomie komt voort uit onderzoek van het dode lichaam, het levende lichaam is qua vorm wel hetzelfde, maar qua functie natuurlijk helemaal niet. Een dergelijk duidelijk onderscheid zou je ook zo graag beleven met betrekking tot het DNA-onderzoek.
Ik heb eens over een soortgelijk onderwerp lezingen gegeven, dat was de kernenergie. Daar wordt eigenlijk ook de kern van het atoom afgeschilderd alsof die met het blote oog te zien is en je hoort nergens, dat het een eigenlijk een werkmodel is. Totdat er op een gegeven moment in een schoolboek voor middelbare scholieren de schrijver dat eenvoudigweg zegt: We hebben het nog nooit gezien, het is een werkmodel.
Dat mag je hierbij ook rustig aannemen. Het doet mij denken aan de vergelijking in de oude Griekse filosofie, waar Plato de definitie van de mens geeft: Hij heeft twee benen en geen veren. De volgende dag kwam een student met een geplukte kip en zei: Dit is dus de mens! Zo'n soort zekerheid is het dus: je hebt een aantal dingen die duidelijk zijn, maar daar zit een hele wereld omheen, die je niet ziet, waar je geen idee van hebt. Je kunt niet zeggen dat het niet waar is. Natuurlijk is het wel waar: de mens gaat op twee benen en heeft geen veren. Maar er is nog wel meer over de mens te zeggen en dan zul je altijd nog weer ervaren dat het te smal is, zo’n definitie.
De implicaties die daarmee samenhangen en de totaliteit van het beeld dat we krijgen, dat lijkt mij meer een model dan met de werkelijkheid overeenstemmen de waarheid. En eigenlijk kom je dan dus in een situatie die Kant als filosoof in zijn ‘Kritik der reinen Vernunft’, op wijst, namelijk dat je met iets geconfronteerd wordt wat er is, maar waarvan je de werkzaamheid of de betekenis of de essentie of de samenhang van dat iets met andere dingen eigenlijk alleen maar door voorstellingen kunt vormen. Want je kan niet tot de werkelijkheid komen. Daar moeten we wel rekening mee houden, dat we met zoiets te maken hebben. Men kan niet altijd zeggen: het wordt door de wetenschap bevestigd, het onderzoek heeft uitgewezen… Dat is een toverformule. Als je dat hoort, dan moet je dat geloven, want onderzoek heeft uitgewezen dat… Ik zou willen voorstellen om dat heel smal te zien en de werkelijkheid, waarin dat hele smalle zich bevindt, te vermoeden als iets veel en veel groters en grootsers ook.
Wordt vervolgd.
DNA en de werkelijkheid door Mieke Mosmuller