Uit: 'Anthropologie'
§ 118
...
'Deze zuurstof, stikstof, waterstof en koolstof, die zich in het menselijk lichaam bevinden, verklaren zo weinig de coëxistentie van een ziel daarin, als ook het vermogen om voor te stellen, dat men elke poging tot verklaring ervan met recht kan rekenen tot de grootste vergissingen van een vergeefse menselijke inspanning.
Bovendien zijn deze chemische elementen het steeds veranderende: ze gaan de assimilatiekring van het lichaam binnen en verlaten deze weer. Ja, na een bepaalde tijd heeft dit uiterlijke lichaam, dit product van haar samenstelling, zich zo volledig vernieuwd dat zelfs het kleinste deel van dit oude lichaam niet gebleven is, ja dat er een volledig nieuw lichaam beschikbaar is.
Niettemin blijft hetzelfde lichaam gedurende de hele duur van ons leven, zowel in het uiterlijke type als naar het basiskarakter van zijn organische constitutie, helemaal dat ene en hetzelfde tijdens deze constante transformatie van zijn substanties (zie § 43, waar we wezen op het belang van dit feit). In de stofelementen kan daarom het werkelijk duurzame, het verenigende vormbeginsel van het lichaam dat gedurende het hele leven werkt, niet worden gevonden. Noch kan het worden gevonden in alleen maar de combinatie, het 'mengsel' van deze elementen; want het zou, zoals wij ook hierboven toonden, een logische contradictie zijn, om iets nieuws te laten ontstaan uit louter combinatie, wat in geen enkel bestanddeel van deze combinatie aanwezig.
§ 119
Dus worden we op een tweede, wezenlijk andere oorzaak in het lichaam gewezen. Het blijvende en verenigende deel ervan kan niet worden gevonden binnen het bereik van de stoffen, het kan helemaal niets stoffelijks zijn; want het is het absoluut overmachtige daarboven, doordat het hun ongelijkheid dwingt, deze 'assimilerend', tot de harmonie van de uiterlijke fysieke lichaamsverschijning en deze eenheid gedurende het hele leven in stand houdt. Daarom kan dit alleen als 'kracht' worden gedacht; als een kracht, maar zonder twijfel bevestigd aan een echt substraat, zonder welke de 'kracht' zou afzakken tot een idealistische onzin. Desondanks kan dit substraat ook geen stof zijn, geen eenvoudig element; anders zouden we de oude vertrouwde cirkel van tegenstrijdigheden niet kunnen overwinnen. Hoe we echter het wezen moeten beschrijven van dit substraat zal het beste worden duidelijk gemaakt, wanneer we de aard van die kracht verder vervolgen.
Dit verenigende, deze echte' band 'van het uiterlijke lichaam, die de Ouden al hebben aangeduid als 'dynamis', als samenhoudende kracht, is even effectief aanwezig in al zijn delen, als die tegelijkertijd daardoor, als iets wat innerlijk verbindt, de scheidende betekenis in als zijn ruimtelijke delen opheft. We moeten hieraan die 'dynamische aanwezigheid' in het lichaam toewijzen, die zich aankondigde als het eerste (meest universele) kenmerk van de ziel (§ 82). Omdat deze echter tegelijkertijd het eigenlijke blijvende in de stofwisseling bevat, is het het ware, innerlijke, onzichtbaar, maar in alle zichtbare materialiteit aanwezig lichaam. Het andere, de uiterlijke verschijning ervan, mag vanaf nu 'lichaam' worden genoemd, dat, werkelijk niet blijvend is en niet, één zijnde, alleen maar het effect of het nabeeld van deze innerlijke lichamelijkheid, die deze in de veranderende stofwereld werpt, zo ongeveer als de magnetische kracht een schijnbaar dicht lichaam uit de delen van de ijzerstof bereidt, die echter in alle richtingen verstuift, wanneer het deze bindende kracht wordt onthouden.
Ook deze leer van het' innerlijke' lichaam, van het 'pneumatische organisme' is oud en is te allen tijde op verschillende voorstellingswijzen ontwikkeld. In de hedendaagse wetenschap laat men deze meer als een mogelijk ingenieuze hypothese staan, dan dat men dit als een strikt bewezen fysiologisch feit behandelt, waartoe ook pas door het nieuwere onderzoek kon komen. Reeds het oude en, zoals hieronder zal worden gezien, helemaal niet betekenisloze volksgeloof bedoelde dit innerlijke, eeuwige 'lichaam', wanneer het de mens na de dood wilde laten voortleven als een schimmig beeld van zijn persoonlijkheid (eidola, manen, lemures) en dit soms ook weer liet verschijnen.
Wat Plato semi-mythisch over dit bestaan na de dood heeft geleerd, is bekend; maar zelfs Hippocrates erkende al in het uiterlijke lichaam de aanwezigheid van een harmoniserende activiteit (enormon) die de verschillende lichamelijke processen beheerst en tot een eenheid brengt. En we kunnen in Aristoteles een bezonnen onderzoek van dit begrip vinden. Elke ziel, zo leert hij, heeft als direct substraat van zijn werking op het lichaam een stof, die een andere en een volmaaktere is dan de vier elementen (waaruit, volgens de leer, elk organisch lichaam is samengesteld). Deze zou de oorzaak zijn van de levenswarmte, zou in het zaad van elk individueel wezen wonen en het bevruchtende ervan zijn; dat wil zeggen, daarin ligt het principe van de voortplanting en van de voeding, dat Aristoteles doorgaans niet verklaart als fysieke psyche. Volgens zijn oorsprong echter is het een etherische substantie, verwant aan die van de sterren, die zich volgens verschillende graden van zuiverheid in alle levende wezens bevindt, en pas tot de hoogste zuiverheid in de mens wordt gevormd. Zo is deze filosofische these op zijn minst een wetenschappelijk aanknopingspunt voor de latere doctrine van het 'pneumatische lichaam', die zich via het neoplatonisme, de kabbala en de christelijke mystiek tot de theosofische natuurwetenschappers van het nieuwe tijdperk heeft voortgeplant en die tot op de dag van vandaag een ferment voor het diepere onderzoek bleef. Dit geestelijke lichaam is de 'nephesh' van de Kabbala, de bemiddelaar van het stoffelijke aardse lichaam met het innerlijke spirituele leven. Paracelsus noemt het - zelfs 'aristoteliserend', als men wenst - het 'siderische' of 'astrale lichaam', tegenovergesteld aan het aardse elementaire lichaam, dat we verliezen in de dood, terwijl het eerste het echt onsterfelijke of onsterfelijk makende van de mens is. Hij beschrijft het als de 'magneet' van de microkosmos waarrond alles in de mens zich verzamelt en waaruit alle werkingen uitstromen.'
Immanuel Hermann Fichte
Geestelijk lichaam, etherisch lichaam of astraal lichaam... Een filosofische poging tot fundering door Immanuel Hermann Fichte door Mieke Mosmuller