Het leven van de geest schijnt mij een geest geschenk te hebben gegeven. Twee weken geleden voelde ik reeds hoe het geestelijke denken naderbij kwam, nu beleef ik het als een geschenk. De wereldgeest weeft in mij de wereldgedachten. Ik mag dit geestgeschenk echter niet naar buiten brengen, het moet in het innerlijk worden behoed. Het zijn geen heldere verstandgedachten, het is een vermoeden. Dit vermoeden vertelt mij dat ik dit geschenk voor mijzelf moeten houden, want alle goddelijke gaven moeten in de diepten van mijn ziel rijpen. Alleen zo kunnen ze vrucht brengen voor mijn zelf.
Het geestgeschenk in het innerlijk te bergen Gebiedt mij streng mijn vermoeden, Opdat rijpend goddelijke gaven, In ziel-gronden vruchtend, Aan de zelfheid vruchten brengen.
Zu bergen Geistgeschenk im Innern, Gebietet strenge mir mein Ahnen, Dass reifend Gottesgaben In Seelengründen fruchtend Der Selbstheit Früchte bringen.
Deze weekspreuken zijn door Rudolf Steiner gegeven in 1912 / 1913: Anthroposophischer Seelenkalender.