Mijn eerste boek 'Zoek het licht...' wilde ik aan twee mannen geven. De vorige keer schreef ik over de geleerde dokter; deze keer wil ik over de andere persoon schrijven.
Ik 'ontmoette' hem voor het eerst toen ik ongeveer tien jaar was, misschien zelfs eerder. We brachten elke oudejaarsavond door bij mijn grootouders die al een televisie hadden. Op een van deze avonden werd er een show op de televisie uitgezonden. Het was een 'one man show', we genoten er van. Het was één man, begeleid door een klein orkest, die een groot theaterpubliek gedurende enkele uren vermaakte - en we lachten vanuit het oude jaar het nieuwe jaar in. Ik leerde deze vorm van humor liefhebben, een vorm die niet politiek en ook niet kritisch was. Het was een soort tragi-komische blik op de mens in het leven van alledag. De man was een grote imitator, maar hij imiteerde het leven van alledag. Hij trachtte ook om aan zijn publiek een reeds verdwijnende levensvreugde, een dankbaarheid om te mogen leven, over te dragen. Hij deed dit met een enorme energie. Zijn humor was helemaal niet intellectueel en ondanks zijn geweldige succes - de straten waren leeg wanneer hij met een theatershow op televisie te zien was - vonden sommige mensen zijn humor saai, juist vanwege deze eenvoudige humor - die ik meesterlijk vond.
Toen we studenten waren gingen we eens naar een van zijn shows in het theater Carré in Amsterdam. We konden geen dure plaatsen betalen, dus zaten we helemaal bovenin en zagen alleen een klein mannetje diep beneden. Maar een soort magie kwam over het publiek - hoewel hij zelf deze zorgvuldig in de hand hield.
Daarna vergat ik hem. Niet helemaal, maar hij verdween naar de achtergrond.
In de Heilige Nachten, na Kerstmis, gingen we altijd naar een rustig klein huisje met onze drie kinderen. Op een keer waren ze wat ontevreden vanwege de afwezigheid van vermaak zoals televisie of andere soorten amusement. We zetten de kleine radio aan die daar stond - en op de radio hoorden we een one man show van ... Toon Hermans. Hij vertelde een verhaal over de stoel van zijn zuster.
We hernieuwden onze liefde en de kinderen waren helemaal ondersteboven van zijn verhalen. Zelfs op de radio, zonder hem te zien, fascineerde hij en boeide hij de aandacht. Ik herinnerde me zijn buitengewone kwaliteit om je het leven, het menselijke leven op aarde te doen voelen.
Ik wilde hem daarom een exemplaar van mijn eerste boek geven, zonder een reactie van hem te verwachten. Ik wilde het hem alleen toesturen.
Maar we konden alleen een telefoonnummer vinden, geen adres. Zijn secretaresse dacht dat hij het leuk zou vinden om mij persoonlijk te ontmoeten, dat hij wilde dat ik hem het boek zelf zou brengen. Eerst moest ik een brief schrijven. Toen kwam het antwoord: Ik kon een afspraak maken.
Ik ontmoette hem in zijn prachtige huis in de buurt van Zeist. Hij was achter in de zeventig, maar nog actief. Het eerste wat mij opviel was dat hij een lange man was - op het toneel leek hij niet groot. En dat hij nogal ernstig was, helemaal niet grappig. Hij was meer in mijn beroep als arts geïnteresseerd dan in mijn schrijven. Ik gaf hem het boek.
Nadat ik zijn huis verlaten had voelde ik me alsof ik mijn wezen in de ruimte en de tijd had verlaten, alsof die categorieën helemaal niet belangrijk waren. Iets wat veel grootser is dan ruimte en tijd leek rondom deze man aanwezig.
Maar hij was - en is dat nog steeds, na zijn dood in 2000 - een soort bezit van zijn imago, van zijn publiek, van zijn kinderen. Ik zou er niet aan gedacht hebben dat dit bezoek aan hem een vervolg zou hebben.
Maar na een week belde hij me op en nodigde mij en mijn man uit voor de lunch. Toen we bij hem kwamen stond mijn boek als een trofee op de tafel. 'Toen we de vorige keer met elkaar spraken had ik er geen idee van dat ik met zo'n geleerde persoon sprak', zei hij - en ik paste er altijd voor op om zijn woorden niet te ernstig te nemen.
Maar hij stelde me een belangrijke vraag: 'Ik wilde dat je om de hoek woonde', zei hij, 'dan kon ik zo af en toe bij je binnenlopen en je vertellen over mijn visie met betrekking tot God, over mijn geloof in God. Ik kan daar niet over schrijven, ik kan wel kleine gedichtjes schrijven, maar ik kan er niet over schrijven. Maar jij zou dat beslist kunnen...'
En zo zaten we samen aan de lunch met daarna een gesprek, soms elke week, dan weer elke maand, dan weer elke week, gedurende een periode van drie jaar. Ik schreef het boek, hij gaf het de titel: Gewoon God. Na de publicatie gingen we door met de gesprekken, tot aan zijn dood in 2000.
Hij had een boeddhistische meester kunnen zijn, hoewel hij katholiek was. Een van zijn christelijke vragen was: Waarom staat er in de Bijbel nergens dat Jezus ook lachte?
Hij werd in 1916 geboren, dus dit jaar 2016 is de 100e geboortedag. Er zal wel veel publiciteit rondom hem komen. Maar ik leerde hem kennen als een ernstige, filosofische mens, die veel wist over de tragiek van het mensenwezen, het drama van de mens, en hij leefde met dit weten door het om te keren in humor.
Toon Hermans
Gewoon God door Mieke Mosmuller