Het bezingen van de waarheid in de Bhagavad Gita vinden we in het 13e hoofdstuk, 12 - 19.
'Het ware weten of de Waarheid
Voortdurend branden van verlangen naar de kennis van het Zelf en peinzen over de lessen van de grote Waarheid - dat is Wijsheid en al het andere is onwetendheid.
Nu zal Ik u spreken over die grote Waarheid die de mens behoort te kennen, aangezien hij door middel daarvan onsterfelijke gelukzaligheid zal winnen. Dat wat zonder begin is, het Eeuwige Brahman, het Absolute, dat men noch zijn, noch niet-zijn kan noemen,
Zijn handen en Zijn voeten zijn overal. Het heeft overal ogen die zien, hoofden die denken en monden die spreken; Het luistert overal; Het verblijft in alle werelden. Het omhult ze alle.
Het staat buiten de zinnen en toch straalt Het door iedere zintuiglijke waarneming heen. Het is aan niets gebonden en toch schraagt Het alles. Het wordt niet beïnvloed door de Guna’s en toch ondervindt het ze alle.
Het is binnen in alle wezens en toch er buiten; het is onbeweeglijk en toch bewegend; Het is te subtiel om waargenomen te worden; Het is ver weg en toch altijd dichtbij.
Het is onverdeeld in alle wezens aanwezig en toch leeft Het in ieder afzonderlijk; Het is de schraag van alles, Schepper zowel als Vernietiger;
Het is het Licht der Lichten, buiten het bereik van de duisternis; Het is de wijsheid, het enige dat waard is gekend te worden of dat wijsheid ons kan leren; Het is de Aanwezigheid in de harten van allen.
Zo heb Ik u dus in het kort gezegd wat Materie is, wat het Zelf is dat waard is gerealiseerd te worden en wat wijsheid is. Hij die toegewijd is aan Mij, weet; en zeer zeker zal hij in Mij binnentreden.'
In de achttiende en negentiende eeuw trad er een omvorming op van deze oude Vedanta filosofie. De Bhagavad Gita werd niet alleen in de oorspronkelijke vorm in de westerse wereld geïntroduceerd, hij kwam ook tot verschijning in een meer verborgen vorm in de filosofieën van Hegel en Fichte. De wijze waarop in de Bhagavad Gita gesproken wordt over de waarheid kunnen we terugvinden in de idealistische filosofie waar gesproken wordt over een 'Oer-Idee' en in de 'Ik-filosofie' van Fichte. De Oer-Idee is de Idee die niet een van de begrippen is die we denken, maar het is de Idee die het begrip is, de alomvattende Idee van de Idee, van het denken zelf. Deze is nog niet onderscheiden in de vele begrippen die we kennen, maar draagt alle begrippen en hun verbindingen in zich. Deze omvattende idee is als het zaad in vergelijking met de volgroeide en bloeiende plant.
Steiner was degene die ons de wonderbaarlijke aanleg van het mensenwezen heeft getoond, wiens geest is als het alles in zich dragende zaad dat kan ontkiemen telkens wanneer hij zich in de werkelijkheid bevindt. De werkelijkheid kan spiritueel of materieel zijn of alle toestanden daartussen. De Oeridee draagt alle ideeën in zich. Hoe zou deze ooit kunnen rijpen als het niet het Wereld-Woord was dat werkzaam is als de zon in de natuur?
'Het is binnen in alle wezens en toch er buiten; het is onbeweeglijk en toch bewegend; Het is te subtiel om waargenomen te worden; Het is ver weg en toch altijd dichtbij...'
Zoals het kleine zaad in de aarde valt om de oerplant te herhalen - en niet slechts te herhalen - zo is de mens een zaadkorrel van God. De zon echter die hem doet rijpen is Christus.
Het bezingen van de Waarheid door Mieke Mosmuller