Na een aantal grootse mensbeelden te hebben beleefd keer ik nu terug naar een overpeinzing met betrekking tot het
'ik'. Het zal wel het meest gesproken woord in onze cultuur zijn. In de filosofie, evenals in de psychologie en de psychiatrie zijn vele theorieën te vinden over wat nu toch eigenlijk het menselijke ik is. Is het iets dat als hoogste zelfbewustzijn actief drijft op de hersenprocessen; is het een 'breinspinsel'; is het iets wat door voorbeeld en opvoeding in de mens tot stand komt; is het een druppel uit een groot spiritueel reservoir, dat IK met hoofdletters schrijft; is het een spirituele entiteit die met de conceptie wordt gecreëerd door God; is het een eeuwige individualiteit die zich van het ene leven naar het volgende leven voortbeweegt en zich door de levens heen ontwikkelt?
Wanneer je je begint te verdiepen in de betekenis van het ik, dan blijken er vele elkaar uitsluitende opvattingen over te bestaan. Daarbij komt nog dat aan het woord 'ik' het oorspronkelijke Latijnse woord 'ego' kleeft en dat de meeste mensen 'egoisme' geen fraaie eigenschap vinden.
Nu kun je in de literatuur een zoektocht naar het ik aanvangen, en proberen bij elke visie te beleven of die je waarschijnlijk lijkt. Maar je kunt ook eens meer experimenteel te werk gaan, doordat je je realiseert dat je zelf een ik hebt, of bent, of wilt zijn - of juist niet wilt zijn. Wat is dat ik, dat voortdurend klinkt? Het is een naam die jezelf geeft en waarvan het bijzondere is dat al je medemensen dezelfde naam dragen. Dat lijkt welhaast een paradox te zijn van het egoïsme: dat je als ik in de mensheid je naam moet delen met alle overige mensen.
Als je kinderen hebt, dan weet je, dat wanneer een kind begint te praten, het over zichzelf aanvankelijk nog niet 'ik' zegt. Het spreekt zichzelf aan met de naam die het hoort zeggen, door de ouders en de opvoeders. Daarin komt dan op een gegeven moment een omslag. Plotseling benoemt het kind zichzelf niet meer met de roepnaam, maar met' ik'!
Het is toch eigenlijk wel merkwaardig, dat je daar als volwassene zo weinig bij stilstaat, want het is een reusachtige ommekeer in de uitdrukking van het kind ten opzichte van zichzelf. Het is alsof het voor het ik-zeggen zichzelf nog van buitenaf aanspreekt; en dat dat dan plotseling verandert in een van binnenuit zichzelf benoemen.
Nu kun je hier natuurlijk allerlei psychologische theorieën over bestuderen. Dan zul je bijvoorbeeld tegenkomen dat gezegd wordt: de mensen in de omgeving, de volwassenen spreken zichzelf met 'ik' aan, dus doet het kind dat ook. Dat zal zeker een grote rol spelen, want het kind doet alles na, en leert op jonge leeftijd alles door na te doen. Maar het blijft dan toch iets bijzonders, dat er een periode is dat het kind in die nabootsing als het ware nazegt, wat de omgeving over hem zegt en zich dan met de roepnaam aanspreekt; terwijl het van het ene op het andere moment plotseling schijnt te weten dat je, als het over jezelf gaat, jezelf dan niet aanspreekt met je roepnaam, maar met het woordje 'ik'. Het kind lijkt er dus onbewust voor te kiezen om vanaf een bepaald moment iets anders na te bootsen dan het voorheen deed; dat het voorheen de aanduiding van buitenaf nabootste en vanaf een bepaald moment de aanduiding van binnenuit nabootst.
Het lijkt de eerste zege van het ik te zijn, hoewel het gedrag van het kind daarmee niet plotseling van volkomen onzelfzuchtig maar egoïstisch omkeert. Het jezelf noemen met de naam 'ik' is een puur menselijke eigenschap en wanneer je de mens in zijn wezen zoekt, dan is een bezinning op de betekenis van die naam wel een aantal blog teksten waard.
Michelangelo's Creation of Adam in the fresco of the Sistine Chapel in the Vatican CityHet IK en het egoisme door Mieke Mosmuller