Het verstand dat in het leven van alledag oordeelt en tot handeling aanzet is aan de heilige onschuld van het kleine kind ontgroeid. Het leeft in zichzelf in de overtuiging te weten hoe het hoort en hoe het moet zijn. Met die ballast treedt het de heiligheid tegemoet, niet meer wetend hoe dat ook weer was, hoe je als kind zelf hebt waargenomen en niet hebt gedacht of geoordeeld, hoe je meeging met alles wat was en verbijsterd moest beleven dat je in het nadoen van wat was de schuld kreeg van wat buiten jouw toedoen was.
Het kind onder de zeven jaar gaat nog met alles mee als een zinvol blad in de wind, het oordeelt niet, het ervaart en doet. De volwassene heeft doorgaans geen zicht op de onbeschrijflijke eigen hoogmoed, namelijk te menen dat een mens een engel kan opvoeden.
Wat is dan eigenlijk opvoeding? Wat kun je nog doen wanneer je overal te gering voor bent?
Een studie maken van het kind en diens bewustzijnstoestand. Zelfkennis opdoen met betrekking tot het eigen oordeelsvermogen en de zelfzucht daarin. Moed ontplooien om spelende kinderen zo lang mogelijk met rust te laten, je er niet mee te bemoeien. Begrip ontplooien voor de diversiteit in karakters, ziele-aard en ik-voorgevoel. Afzien van het willen vormen en plooien, en daarvoor in de plaats de verwondering leren, waarmee je kinderen volgt. Van kinderen onder de 7 jaar geen achting verwachting want het is een natuurlijke gave die je alleen krijgt als je die waard bent.
Later, als ze eenmaal met het leren lezen en schrijven zijn begonnen wordt het allemaal anders. Maar ook dan moet de volwassene de gouden regel respecteren dat je je drang tot opvoeden bewaart voor het moeilijkst opvoedbare kind dat er is: de eigen ziel.
Wordt vervolgd.
Het kleine kind door Mieke Mosmuller