Home
>
Blog
>
Het ware gezicht van het atoom

Het ware gezicht van het atoom

door

Mieke Mosmuller

06-12-2017 3 commentaren Print!

Het heldere denken van de jonge Rudolf Steiner neemt de relevante gedachten uit het totaal van de gedachten over de atomistische begrippen en vindt (in 1882) dat het atoom gezien wordt als het enige principe van de werkelijkheid. Het ligt ten grondslag aan alle materiële en zintuiglijke kwaliteiten maar heeft die zelf niet. Het is niet ruimtelijk en is niet gedefinieerd, het is alleen maar 'iets' en dit iets is de grondslag en essentie van al het zijn. Zodra men het een kenmerk zou willen verlenen zou het deze grondslag niet meer kunnen zijn, omdat het dan deel zou uitmaken van wat het zelf moet bepalen. Het moet dus het kenmerkloze iets zijn. Toch kan het ook niet een begrip zijn, want het moet in de werkelijkheid bestaan. Het atoom moet iets speciaals zijn, maar dan in een algemene zin.


Rudolf Steiner erkent de mogelijkheid dat het als een handig denkmodel kan worden gebruikt. Maar het wordt zo niet gezien, maar het wordt gezien als het enige werkelijke in de wereld, omdat het nu eenmaal het aan alles ten grondslag liggende element moet zijn. Het kan niet slechts een gedachte zijn die vakkundig wordt gebruikt, het is de werkelijkheid op zich.

Dan gaat Rudolf Steiner als volgt verder:
'Wie van onschadelijkheid van de atomistische opvattingen wil spreken, hem zou men rustig de gevolgen die eruit zijn getrokken voor kunnen houden om hem te weerleggen. Er zijn in principe twee noodzakelijke consequenties: ten eerste, dat het predicaat van het oorspronkelijke bestaan aan voorts geheel onbepaalde, tegenover elkaar eenvoudigweg onverschillige geestloze afzonderlijke substanties verkwist wordt, in wier wisselwerking slechts mechanische noodzakelijkheid heerst, zodat de gehele overige verschijningswereld als lege damp ervan bestaat en zijn bestaan aan louter toeval dankt; ten tweede komen daaruit onoverbrugbare grenzen van ons kennen voort. Zoals we hebben laten zien is het begrip van het atoom iets geheel leegs, het alleen maar 'iets'. Maar omdat de atomisten niet tevreden kunnen zijn met deze inhoud, maar een daadwerkelijk gehalte verlangen, dit echter zodanig bepalen, als het nergens kan worden gegeven, moeten zij de onkenbaarheid van het eigenlijke wezen van het atoom proclameren.

Wat betreft de andere grens aan het weten is het volgende op te merken. Wanneer men het denken ook als een functie van de wisselwerking van onverschillig ten opzichte van elkaar blijvende atoomcomplexen beschouwt, dan is het niet verwonderlijk, dat de samenhang tussen beweging van de atomen enerzijds, denken en gewaarwording anderzijds niet te begrijpen is, wat het atomisme derhalve als een grens van onze kennis beschouwt. Alleen te begrijpen is iets daar waar een begripsmatige overgang bestaat. Wanneer men tevoren de begrippen zo begrenst, dat in de sfeer van het een zich niets laat vinden wat de overgang in de sfeer van het andere mogelijk zou maken, dan is het begrijpen van te voren al uitgesloten. Bovendien zou deze overgang niet alleen speculatief van aard moeten zijn, maar het zou een echt proces moeten zijn en dus moeten kunnen worden aangetoond. Dit wordt echter weer voorkomen door de niet-zintuiglijkheid van de atomaire beweging. Met het verlaten van het atoombegrip vallen deze speculaties over de grenzen van ons weten vanzelf weg. We moeten voor niets meer oppassen dan voor zulke grensbepalingen, want aan de andere kant van de grens is er dan plaats voor van alles. Het meest irrationele spiritisme, evenals het meest onzinnige dogma, kan zich achter dergelijke aannames verstoppen. Die zijn in het afzonderlijke geval gemakkelijk te weerleggen door te laten zien dat steeds de fout ten grondslag ligt dat een simpele abstractie voor meer wordt aangezien dan ze is, of een simpel relatief begrip voor absoluut wordt gehouden en meer van zulke vergissingen. Een groot aantal verkeerde opvattingen zijn in omloop gebracht, vooral door de onjuiste begrippen ruimte en tijd.'

Blog187
Het ware gezicht van het atoomHet ware gezicht van het atoom door Mieke Mosmuller

Geef uw commentaar





* Commentaren worden vóór plaatsing beoordeeld op hun inhoud. Commentaren met grove, discriminerende, racistische, beledigende, gewelddadige en/of kwetsende uitlatingen worden niet geplaatst. Een ieder die deze regels niet in acht neemt kan, zonder opgaaf van redenenen, worden geblokkeerd.
Commentaren
  • Van Bryn Davies @
    I believe I have seen photographs somewhere which claim to be pictures of atoms. How have these come about? Bryn😁
  • Van Ron Breland @
    "The same are quite easy to refute in every single case, by showing that at their foundation there always lies the mistake of seeing a mere abstraction for more than it is, or holding merely relative concepts to be absolute ones, and similar errors." RS (Extract from above. )


    Return: Chapter Five
    Now let us return to the beginning of chapter five, and the warning that we have “torn apart” the world content. The argument is condensed in Steiner’s terse comments. Reflection will show that as we examine our own cognition we become aware of two components. To perceive we must receive the object of perception according to our own nature, that is, through two distinct modes of acquisition, and thus the “tearing apart” of the content into two contents. Thus we can only approach the object of perception by joining the contents of these two receptions, mediating the passive given with the intentionally given.
    But (and here is the point), though this distinction between what is given to us passively and what is given intentionally is important for our understanding of our act of cognition, it may be termed “artificial” with regard to the resulting content of perception. By the time we observe the outcome of successful intentional activity, the two given contents have become one, revealing the “necessary relation” they bear to each other according to their own nature. After all, in normal experience we become aware of a difference between them only when our proposal does not illumine the given — that is, our proposed organization fails.
    The fact that the two parts of the given are only distinct “parts” when we speak of a failed cognitive act, or when we distinguish content according to the mode of reception, should give us pause with regard to the usual assumptions concerning cognition. After all, thinking (intentional activity) has not as yet been revealed by this investigation as either subjective or transsubjective, although we are now in a position to address that question.
    Faced with the necessity of combining two contents in order to come by a phenomenal appearance, the investigator can take this structure in one of two ways: either the separation of the two forms of given is original and their unity a derived condition arising through our activity, or the union of the two is original, and their separation a derived condition produced by our modes of reception. The usual epistemological assumption would prescribe the former answer; we suppose that we have added our mental contribution to something which is already complete without it. This conclusion then necessitates some further justification for the addition of the intentional element.
    But if we attempt to solve this question by evidence rather than assumption, only a direct observation of the given contents themselves can reveal their relation. This is possible only when both are given — that is, when we have a phenomenal result. In the phenomena, the relation between the intentionally given and the passively given — a relation that belongs to the phenomena rather than to the conditions of cognition — is unity. The phenomena are indifferent to the manner in which they have been obtained and give no sign of being partitioned according to our modes of reception.
    This is one of the junctions at which Steiner’s transition from a transcendental to an immanent formulation of the problem of epistemology pays rich dividends. Obviously, if we were asking how our thinking applied to the reality independent of our senses, we would have no way of arguing that it applied at all. But now the whole problem of cognition is set by our passive reception of something other than thinking, which does not possess organizing relations and therefore is not intelligible in itself. We can only be asking, therefore, about whether our proposal has produced intelligible appearances. Ron Brady, "How We Make Sense of the World"
    • Van Ron Breland @
      The atom as currently conceived then, according to the above account, is a reification (i.e., considered as a thing) of one of the two modes of reception characterized above. In fact, the atom would then would have to be deemed "artificial." It could not be a thing. It is an aspect or part of "the given" coming to meet us as "the World." Until "the given" is joined with the other half into a unity, viz., our intentional contribution, it does not appear as a phenomenon and certainly could not be called a "real thing." As RS says, "it is an abstraction."