Wanneer wij tot actie overgaan, moeten wij onze wil inzetten. Of deze actie tot stand komt door een persoonlijke wens of door een gebod, maakt voor het wezen van het willen geen verschil. Als we het hier over het willen hebben, dan bedoelen we het in actie komen. Als we het voelen al kracht hebben genoemd, dan is het willen dat in nog veel sterkere mate. De kracht verdicht zich hier tot mijn wezen, wat ik met ‘Ik’ aanspreek. Elke handeling die ik verricht, beleef ik als mijn oereigen activiteit. Ook al word ik tot werken gedwongen, dan nog ben ik degene die mijn lichaam in gang moet zetten, ook al is het met tegenzin, en het resultaat van het actief worden is mijn werk. In mijn willen leef ik als ik, daar beleef ik de werkelijkheid van mijn zijn. Er komt niets tot stand als ik niet actief word. Toch ligt juist dit gebied van de wil het diepst in mijn bewustzijn verscholen. De resultaten van mijn willen zijn concreet, werkelijk, tastbaar. Het willen zelf verslaap ik volledig. Hoe het willen tot stand komt onttrekt zich aan mijn bewustzijn. Daar leven wel de voorstellingen van wat ik wil, wat ik moet. Er leven de voorgestelde gevoelens die de wil al dan niet ondersteunen, maar de wezenlijke kracht van de wil zelf ontgaat mij volledig. Met deze drie gebieden in het bewustzijn is mijn menselijke onmacht gekarakteriseerd: wat ik bewust weet, dat doe ik niet, en wat ik doe daarvan heb ik geen bewust weten. Tussen beide polen leeft mijn wisselende vreugde en mijn leed.Â
De mens kan zich uit deze onmacht bevrijden. In de Bhagavad Gita staan de volgende regels:
‘Groots zijn de zintuigen, Het verstand is nog grootser, De Intelligentie overstijgt ze nog, Maar het hoogst staat de Geest.’   Â
De bevrijding uit de gekenschetste onmacht neemt een aanvang op het moment dat wij beseffen dat we slechts de inhoud van het bewustzijn hebben waargenomen, die zonder meer, concreet, voor handen is. Wij hebben onze blik naar binnen gericht en nemen waar wat er buiten onze activiteit om, als een gegeven inhoud in het bewustzijn leeft. We ‘zien’ dan onze onmacht, onze onvrijheid. Echter, bij het waarnemen ontsnapt op deze wijze altijd de activiteit zelf aan de aandacht. Immers de aandacht - de innerlijke aandacht - is gericht op het waarnemen van het bewustzijn. Wij nemen dan ook datgene waar, waar wij onze aandacht op gericht hebben. Maar de activiteit van het richten van de aandacht zelf, het waarnemen zelf, de waarnemer zelf, ontsnapt aan de waarneming.
Citaat uit mijn boek
'Zoek het Licht dat op gaat in het Westen', p. 40 e.v.
Innerlijke activiteit door Mieke Mosmuller