Nu zal ik eerst het vervolg van het citaat uit GA 221 van Rudolf Steiner geven. De volgende week zal ik dan beginnen met de bespreking van dit citaat, mijn ervaringen en gedachten over de metamorfose van het denken.
Rudolf Steiner:
'De mensen nemen anthroposofie op, nemen haar in eerste instantie zo op, zoals de moderne mens dat nu eenmaal gewend is, namelijk met het passieve denken. Men kan de antroposofie immers begrijpen, wanneer het mensenverstand maar gezond is, men behoeft niet alleen maar geloof toe te passen. Wanneer het mensenverstand maar gezond is kan men de gedachten begrijpen. Maar men leeft dan toch passief daarin, zoals men in de uiterlijke natuurgedachten passief leeft. Dan komt men en zegt: ja, ik heb deze gedachten uit het antroposofische onderzoek: ik kan daar echter zelf dan niet voor instaan, want ik heb ze alleen maar opgenomen - zoals zo velen dat vandaag de dag graag zeggen: ik heb ze opgenomen van geesteswetenschappelijke zijde. We horen dat immers zo vaak benadrukken: de natuurwetenschap zegt dit en we horen dan dit of dat van geesteswetenschappelijke zijde. Wat wil dat zeggen, wanneer iemand zegt: Ik hoor dat van geesteswetenschappelijke zijde? Dat wil zeggen dat hij erop wijst, dat hij steken blijft in het passieve denken, dat hij ook de geesteswetenschap slechts in het passieve denken wil opnemen. Want op het moment waarop hij besluit de gedachten die hem de antroposofische onderzoekingen bieden, zelf in zich te ontwikkelen, raakt hij ook in staat om met zijn gehele persoonlijkheid voor de waarheid daarvan in te staan. Want hij beleeft daardoor de eerste trede van haar waarheid.
Met andere woorden: de mens is er in het algemeen vandaag de dag nog niet echt toegekomen om de werkelijkheid, die hij als onafhankelijke werkelijkheid in de slaap beleeft, gedurende het waak-leven door wilskracht binnen te laten stromen in de gedachten van het waak-leven. Wanneer men anthroposoof wil worden zo, dat men de anthroposofische gedachten opneemt en men zich dan niet eenvoudigweg passief daaraan overgeeft, maar door een sterke wil datgene wat men gedurende iedere nacht in de droomloze slaap is, laat binnenstromen in de gedachten, in de zuivere gedachten van de anthroposofie, dan heeft men de eerste trede bestegen van datgene waarvan men vandaag de dag gerechtvaardigd kan zeggen dat het helderziendheid is, dan leeft men helderziend in de gedachten van de antroposofie. Men moet een boek met de sterke wil lezen, dat men niet alleen zijn dagleven in het anthroposofische boek binnendraagt - dat men het niet zo leest: eergisteren een stuk, dan stop; gisteren een stuk, dan stop; vandaag, dan stop enzovoort. De mensen lezen vandaag de dag alleen met één deel van hun levens-stukken namelijk slechts met het dagleven. Zo kan men Gustav Freytag lezen, zo kan men ook Dickens lezen, zo kan men Emerson lezen, maar niet een anthroposofisch boek. Wanneer men een anthroposofisch boek leest, moet men met zijn gehele mens daarin gaan en omdat men in de slaap bewusteloos is, dus geen gedachten heeft - maar de wil gaat verder - moet men met de wil erin gaan. Wilt u datgene wat in de woorden van een werkelijk anthroposofisch boek ligt, dan wordt u door te willen tenminste in de gedachten direct helderziend. En ziet u, deze wil moet nog komen in diegenen die onze anthroposofie vertegenwoordigen. Wanneer deze wil inslaat als een bliksem in diegenen die onze anthroposofie vertegenwoordigen, dan zal de anthroposofie voor de wereld op de juiste wijze kunnen worden vertegenwoordigd. We hebben geen toverkunsten nodig, alleen een energieke wil, die niet alleen de levens-stukken van de dag in een boek binnen draagt. Vandaag de dag lezen de mensen immers niet eens meer met dit hele levens-stuk boeken, maar vandaag, bij de krantenlectuur, is het voldoende wanneer men een paar dagminuten actief maakt, om zich datgene te verwerven wat men daar heeft. Daar heeft men niet eens de hele wakkere dag nodig. Wanneer men echter met zijn gehele mens in een boek onderduikt dat uit de anthroposofie komt, dan wordt het in de mens levend.'
Lezen met de wil door Mieke Mosmuller