Het denken van het denken is niet een nieuwe uitvinding. Het werd al in de griekse filosofie door Aristoteles beschreven, en in de scholastiek door Thomas van Aquino
Aristoteles (Metafysica)
‘Het denken op zich is gericht op wat het beste is op zich en het denken dat in de meest strikte zin denken is, is gericht op wat in de meest strikte zin het beste is. De denkende geest denkt zichzelf krachtens zijn deelname aan wat gedacht wordt. Want hij wordt gedacht doordat hij aan het gedachte raakt en denkt, zodat de denkende geest en het gedachte hetzelfde zijn. Want dat wat ontvankelijk is voor het gedachte en voor het wezen is de denkende geest. En hij komt tot verwerkelijking door het zich eigen te maken, zodat dit laatste eerder dan het eerste dat is wat de denkende geest aan goddelijks heet te hebben; en daarom is de beschouwing bij uitstek het meest aangename en het beste. Wanneer nu de God altijd in die gelukkige toestand is waarin wij soms zijn, is dat wonderlijk. Wanneer hij daarin in een nog hogere mate verkeert, is dat nog wonderlijker. Ook leven is er in hem aanwezig, want de verwerkelijking van de denkende geest is leven en de God is bij uitstek de verwerkelijktheid. En zijn verwerkelijktheid op zichzelf is het beste en eeuwige leven. Wij zeggen dan ook dat God het eeuwige beste levende wezen is, zodat de God een onafgebroken bestaan in zich heeft. Juist dat is immers de God’.
Thomas van Aquino (‘Super Evangelium S. Joannis)
 ‘Ten tweede kunnen wij uit het boven beschrevene afleiden dat het Woord altijd uit de Geest voortkomt in een levend denkproces en verder dat het Woord steeds het begrip en een afbeelding van het gedachte object is. Als het denkende en het gedachte hetzelfde is, dan is het Woord het begrip en een afbeelding van de geest uit welke het voortkomt; als echter het denkende en het gedachte verschillend zijn, dan is het woord geen afbeelding en niet het begrip van de denkende geest, maar van het gedachte object, zoals de voorstelling die iemand van een steen heeft, slechts een afbeelding van een steen is. Als echter de geest zichzelf denkt, dan gaat het bij een dergelijk Woord om een afbeelding en een begrip van de geest. Daarom neemt Augustinus een afbeelding van de goddelijke drie-eenheid in de menselijke ziel aan, voor zover de geest (mens) zichzelf denkt, niet echter voor zover hij iets anders denkt. Zo is duidelijk dat men het Woord in ieder geestelijk wezen moet aannemen; want uit het begrip van het denken blijkt dat de geest door het denken iets vormt: diens vorming wordt Woord genoemd. Daarom moet men in alle denkenden het Woord aannemen’.
Nieuw is echter dat dit denken van het denken volbewust en met vrije wil kan worden beoefend.
Portret van Aristoteles, romeinse copie, gemaakt naar het origineel van Lysippos, Paris, Louvre
Thomas van Aquino, Doctor Angelicus
Uit vroegere tijden... door Mieke Mosmuller