Vandaag zal ik in het Nederlands spreken, Nederlands is tenslotte mijn moedertaal, en het is toch iets heel anders, of je in een vreemde taal bepaalde inhouden uitspreekt, of je doet dat in je eigen taal. In elk geval is het voor de spreker een heel stuk comfortabeler om de eigen taal te spreken, omdat je niet voortdurend met een soort naast je lopende vraag zit, zeg ik het wel goed, taalkundig dan, de rest blijft natuurlijk dezelfde vraag.
Vorige keer heb ik een verschil aangegeven tussen de bacterie en het virus, en wel dat de bacterie weliswaar een parasiet is en dus gebruik maakt van de gastheer, maar toch zijn eigen processen kan voltrekken, terwijl het virus dat helemaal niet kan, dat is ook een parasiet met betrekking tot de processen. Alles, wat het virus doet, is op grond van de gaven van de gastheer, die die natuurlijk niet vrijwillig afstaat.
Dat is iets, daar zou je je in kunnen verdiepen, meditatief, om dat verschil gewaar te worden. Ik geloof niet dat het mogelijk is, om enige zinvolle werkelijkheidskennis op te doen van deze micro-organismen, wanneer je je niet de moeite gaat doen, om zulke verschillen meditatief voor te stellen en door te denken, waardoor ze een bepaalde diepte krijgen, die ze in de waarneming nu eenmaal niet hebben.
En zo is er nog een verschil wat van groot belang is, dat heb ik ook genoemd, namelijk, dat de bacterieën over het algemeen in het vocht tussen de cellen leven en zich daar voortbewegen, dat het virus daarentegen de cel in gaat, of in gebracht wordt en zelfs tot in de kern naar binnen kan komen. Dat is een tweede verschil waar we ons in zouden kunnen verdiepen, om een soort werkelijkheidsgevoel te krijgen voor het verschil tussen een bacterie en een virus.
En dan is het zo, dat wanneer je in de wetenschappelijke literatuur onderduikt, dan houdt de eenvoud al snel op. Ik probeer om in deze korte voordrachten een zekere eenvoud te handhaven. Maar wanneer je je moet begeven in de wetenschappelijke literatuur, dan houdt dat op. En dan vind je daar ook iedere keer weer opnieuw dat er staat: Er zijn ook andere opvattingen, er zijn ook onderzoekingen die iets anders uitwijzen, van dit en van dat zijn we nog lang niet zeker, enzovoort, enzovoort. Maar het meest moeilijke bij het onderduiken in de wetenschappelijke literatuur, is, dat je daar met een vakjargon te maken krijgt, waardoor de inhoud heel moeilijk toegankelijk is.
Het doet me denken aan een heel speciale ervaring die ik als kind had, toen ik leerde om te breien. Daar waren leerboekjes voor en die hele cursus bestond uit een aantal delen en dat werd natuurlijk steeds moeilijker, en op een gegeven moment ben je dan in staat om babysokjes te breien of een trui of iets dergelijks. En dan zocht je daar de aanleiding, de handleiding voor en dan stond daar: zet 50 steken op, zoals beschreven in les 1, brei tien centimeter boord zoals in les drie, ik zeg maar wat. Nou, zo gaat dat voort, je moet dan dus weten hoe je boord breit, hoe je steken opzet, weet je het niet, dan moet je dat gaan opzoeken. Nou, die basisdingen die weet je dan wel, maar op een gegeven moment krijg je te maken met armsgaten in de trui enzovoort en dan moet je toch echt iedere keer in die voorgaande lessen gaan kijken wat daar nu eigenlijk bedoeld wordt. Dat kun je met kookboeken ook hebben.
Maar dat is in de wetenschappelijke literatuur echt rampzalig, zelfs wanneer je toch enigszins in het vak thuis bent, dan nog is het zo, dat de gebruikte nomenclatuur, waarschijnlijk ook met de dag wordt aangepast en je krijgt te maken met afkortingen, met bepaalde terminologieën en die moet je werkelijk eerst gaan opzoeken, wil je nog begrijpen waar het over gaat.
Dus ik probeer hier de eenvoud te bewaren. En wat ik heel opvallend vond bij deze zoektocht in de literatuur, was, dat daar op een gegeven moment op verschillende plaatsen staat, een virus kan zich nicht zelf bewegen. Ja, dat vind ik dan werkelijk zeer interessant, want beweging is een kenmerk van het hebben van een astraallichaam, dat is een kenmerk van het dierenrijk en dat kun je ook, als je die terminologieën ‘astraallichaam’ niet kent, ieder mens kent het dierenrijk en weet dat dieren vanuit een bepaalde wil kunnen bewegen. Wanneer een virus dat niet kan, en dus blijkbaar de cel infiltreert, niet met eigen wil, maar door meegenomen te worden, dan zou je dus eigenlijk daaruit mogen concluderen, dat een virus geen dierlijk wezen is. Kijken we naar het plantenrijk, dan zien we daar dat een plant zich niet beweegt, en plant wordt bewogen, als die beweegt. Dus je zou zeggen, een virus behoort niet tot het dierenrijk, maar hoogstens tot het plantenrijk en het blijft dan nog de vraag, of we hier kunnen spreken van een levend wezen, of dat het chemische processen zijn, die zich afspelen en die de wetenschap in een soort verzamelnaam heeft samengevat onder het wordt ‘virus’.
En wanneer we dan de informatie bekijken die we krijgen in de kranten, in de artikelen die daarover geschreven worden over het virus, ja dan mis ik dat wel heel erg, deze informatie, omdat het toch wel echt iets heel anders is, of je een parasiet bij je hebt, die een beestje is, of dat je een parasiet bij je hebt, die een plantaardig, of zelfs alleen maar stoffelijke natuur heeft. Wanneer je een infectie met een diertje, met een dierlijke parasiet hebt, dan vergroot dat de angst, die dat oproept. Veel foto’s, plaatjes zien we van virussen, we zien daar van die enge bolletjes met van die sprieten daaraan die ook weer bolletjes hebben, en als je denkt, dat dat een beestje is, wat in jou binnendringt, dan is het gevoel dat je daarbij krijgt toch iets heel anders, dan wanneer je bedenkt dat het een plantaardig iets is, wat dus eigenlijk helemaal geen eigen wil heeft, wat op de wil van de karakteristieken van de stof functioneert, zoals dat in de chemie ook het geval is.
Ik draag maar een aantal feiten aan, degene die dat interesseert kan dat natuurlijk verder onderzoeken en bedenken. Maar ik geloof dat het belangrijk is, dat we ons toch intensief die vraag stellen: Wat is eigenlijk een virus, en ik herhaal nog een keer, een virus is een parasiet, die tot in de cel doordringt, maar niet op eigen wilskracht, maar doordat het meegenomen wordt. En wat er dan in die cel of in de celkern gebeurt, dat is afhankelijk van het feit of het een RNA of een DNA-virus is, wat daar gebeurt, dat is een ongelofelijk intensief proces, want het virus maakt zichzelf aan de hand van het RNA of DNA van de gastheer na, en doet dat niet met één exemplaar tegelijk, maar doet dat met ontelbare exemplaren tegelijk. En dat is toch iets wat pleit voor een levensorganisme, een reproductie van dien aard is natuurlijk enorm. En wanneer die gastheercel dan helemaal bedorven is door de enorme hoeveelheid virusmateriaal die daar ontstaan is, dan is die cel niet meer levensvatbaar, gaat ten gronde, barst als het ware open en het virusmateriaal verspreidt zich in de omgeving en kan dan natuurlijk een, ja, bijna ontelbaar aantal andere cellen binnendringen. En zo kun je je voorstellen, dat er een heftige ziekte ontstaat. Daar wil ik het ook nog een keer over hebben, over wat zo een ziekte dan nu eigenlijk is.
Maar de angst die gewekt wordt, ontstaat toch door het feit, dat we worden voorgelicht over het feit, dat we te maken hebben met een micro-organisme dat buiten onze wil om ons infecteert en graag zou vernietigen, en dat er weinig kennis van zaken is, dat wordt voortdurend erbij gezegd, dat men eigenlijk niet goed weet, dit virus niet goed kent - het wordt natuurlijk steeds beter in het verloop van de tijd - en dat je eigenlijk min of meer bloot staat aan een verschrikkelijk toeval, namelijk of je nou toevallig iemand tegenkomt die dat virus bij zich heeft en verspreid t - of niet. Dat is geloof ik de grondwet in dit hele gebeuren, namelijk dat je zelf totaal machteloos bent, eigenlijk net als het virus zelf, je kunt helemaal niks, het enige wat je kunt doen is niet in de buurt komen van een virusverspreider.
Wanneer je dan de geesteswetenschap van Rudolf Steiner raadpleegt met betrekking tot epidemieën en infectieziekten, dan is het zo, dat je bij hem een voortdurende omkering van je gedachten moet oefenen, ik heb daar vorige keer een voorbeeld van gegeven. Maar hij geeft er nog meer, hij zegt bijvoorbeeld, een mens wordt niet ziek doordat hij besmet raakt met een micro-organisme, maar hij heeft een zieke vloeistofmens. Dus eigenlijk datgene wat hij heeft als vloeistof in zijn waterorganisme, en dat is heel groot, zoals je weet, iets van 90% van onze hele fysieke aanwezigheid bestaat uit water. Als dat water, als die vloeistof verontreinigd raakt, dan word je ziek.
En hij geeft dan voor de arbeiders een kleurrijk voorbeeld en zegt, als je iemand hebt die heel veel uien en knoflook heeft gegeten, dan krijgt die op een gegeven moment een damp om zich heen van geur, en ja de meeste mensen vinden dat niet zo aangenaam, wanneer je daarbij in de buurt komt. Maar degene die het verspreidt heeft het over het algemeen niet in de gaten, die heeft alleen veel uien en knoflook gegeten, en degene die hem of haar ontmoet, die wordt dan geconfronteerd met een soort van geurende aura.
Zo moet je je voortellen, zegt Rudolf Steiner, is een zieke mens ook, alleen ruik je dat niet. Maar die heeft wel een bepaalde uitwaseming, een soort damp bij zich die onrein is, die niet schoon is, dat water is vervuild. En dat kan op een andere mens over gaan, zoals je, wanneer je naar een concert gaat en je hoort steeds hetzelfde thema in de melodie, je naderhand nog steeds in je zelf die melodie kunt horen, zo kan dat ook zijn dat je als het ware aangestoken wordt door de ziekte van de ander, doordat die een bepaalde verdamping, een bepaalde uitstraling om zich heen heeft, die je overneemt. En dan komen de micro-organismen, want die voelen zich daar heerlijk in.
Dus die micro-organismen zijn niet primair, maar die zijn secundair. En die kun je dan ook natuurlijk aantonen en, zegt Rudolf Steiner - hij kreeg natuurlijk dan kritische vragen uit het publiek, want je zou dan kunnen zeggen, nou ja goed, dan hoef ja daar ook niets aan te doen aan die micro-organismen, dan kun je ze gewoon laten. Nee, zegt Rudolf Steiner dan, dat is hetzelfde, als wanneer je een huis hebt, wat je heel lang niet hebt gepoetst. Op een gegeven moment is het zo onderkomen en zo vies dat het helemaal vol zit met spinnen en kakkerlaken en weet ik wat voor ander ongedierte. Wanneer je dan gaat poetsen, dan kun je toch niet verwachten, dat je dat ongedierte daarmee ook kwijt bent, meestal moet je dan toch de dienst voor de desinfectie laten komen. Ik weet niet of dat in die tijd al bestond, maar dat zouden we dan nu doen, dat je toch hulp vraagt, om van dit ongedierte af te komen, en dat je dan vervolgens natuurlijk wel daarna je huis schoonhoudt.
Dat is zo een voorbeeld ervoor dat je toch tegen die micro-organismen een gevecht moet leveren. Zo vinden we in de geesteswetenschap nog een aantal andere voorbeelden. Maar voor vandaag lijkt me dit voldoende. Wat ik alleen nog moet zeggen is, in het voorbeeld van de knoflook en de uien, dus in het voorbeeld van het niet gezonde waterlichaam van de mens, daarin komt het erop aan dat je beseft, dat de hele wereld, het hele milieu, het hele menselijk lichaam vervuld is met micro-organismen, en dat je dus een rijke keus hebt, om ze in je te laten groeien, maar ze groeien alleen wanneer jij daar de aanleiding voor geeft.
Het virus: dier, plant of mineraal door Mieke Mosmuller