Ja, ik ben deze videoserie begonnen met het onderwerp ‘De waardigheid van de mens’. En daarna heb ik geprobeerd verschillende visies op de waarheid te geven, zoals die komen van Aristoteles en Hegel. En nu heb ik de afgelopen twee keer het verschil tussen een bacterie en een virus aangegeven en ja, daar zit je eigenlijk met het probleem, dat de Aristotelische waarheid al eigenlijk niet te vinden is, omdat je niet kan zeggen, zo is het, en ik zeg dat het zo is, of zo is het niet en ik zeg, dat het niet zo is. Dat kun je niet, omdat je de werkelijkheid eigenlijk niet onder ogen hebt. Wanneer je je verdiept in wat er over het virus zo geschreven wordt in de wetenschappelijke literatuur, dan is het, dan krijg je toch de indruk dat je als het ware in een gebied aan het onderzoeken bent, waar je totaal geen licht hebt, geen voorwerp eigenlijk ook, maar een soort hypothesemateriaal, werkmodellen, die dan in de werkzaamheid, dus de werkelijkheid, worden getest en beproefd en dan worden aangenomen of afgewezen. Dus je hebt het gevoel, dat je ergens met je handen onder een doek zit en dat je daar in een volslagen onbekend gebied microchirurgie moet uitvoeren, zoiets is het. En ja, dan houdt de aristotelische waarheid natuurlijk wel op, want je kunt niet eens zeggen, hoe het is, dus wordt het ook tamelijk onzinnig om je af te vragen of je dan wel zegt dat het is zoals het is.
Dus het is echt een complicatie die daar optreedt, en Rudolf Steiner zei in zijn tijd al over de atomen en de moleculen, dat zijn werkmodellen, dat wordt door de wetenschap ook onderkend, dat dat werkmodellen zijn, maar omdat er altijd met die werkmodellen wordt gewerkt, ontstaat natuurlijk langzamerhand bij de mens de indruk dat het echt zo is.
En wanneer je de studies van het DNA vervolgt, dan heb je op een gegeven moment die heel specifieke chemische structuur die bekend geacht wordt, die dan in een micro micro micro vorm een helix, dubbele helixstructuur zou hebben. En inmiddels is het natuurlijk inderdaad zo, dat men er zonder meer als het ware van uitgaat, dat die er ook zo uitziet, terwijl het in feite hypotheses zijn, die wel werkbaar zijn. Je kan er wel mee werken, maat het is natuurlijk toch niet juist, als het op een gegeven moment zo ver komt, dat je helemaal vergeten bent, dat het hypotheses waren, en dat je ze gaat behandelen als de werkelijkheid.
Dus je zit in het waarnemingsgebied met een merkwaardig soort onzichtbaarheid waar het enige, wat daar zichtbaar is, bepaalde gedachtenmodellen zijn, die dan wel door elektronenmicroscopie min of meer bevestigd worden, maar toch op een heel andere manier, dan wat je in de, laat ik maar zeggen klassieke wetenschap als waarnemingswereld had. Wanneer je dan kennisneemt van het verschil tussen een bacterie, die je nog wel kunt zien en een virus, dat eigenlijk een werkmodel is, dat wel werkzaam is, en je gaat je dan afvragen wat is hier nu eigenlijk de waarheid, dan kun je ook eigenlijk niet eens meer zeggen, dat je daar met een coherente gedachtensamenstelling te maken hebt, want coherent is het eigenlijk ook al niet meer, omdat je geen directe betrekking tot de werkelijkheid hebt.
Wanneer je je dan afvraagt, hoe moet ik dan daar een vaste grond onder mijn kennisvoeten krijgen, dan kun je je nog afvragen, ja hoe deed zo een grote geest als Goethe dat eigenlijk? Bij Goethe is het natuurlijk bekend, dat hij bij uitstek een waarnemingsmens was en hij ging bij uitstek uit van de zichtbare wereld en zou hiervan hebben gegruweld, dat er een schijnwaarnemingswereld wordt bedacht, die dan een soort van werkelijkheid aanneemt, omdat vergeten wordt, dat het een bedenksel is. Het kan ook wel zijn, het is er natuurlijk wel, maar het is niet zo, zoals het wordt afgebeeld. En omdat het zo niet is, kun je eigenlijk op de consequenties van die niet waargenomen waarnemingen ook niet afgaan. Dus het is wel terecht, dat in de wetenschappelijke literatuur iedere keer staat: er zijn ook andere onderzoekingen, die laten iets anders zien, laten zelfs het tegendeel zien, we weten dit niet, we weten dat niet, maar we weten natuurlijk een hele hoop schijnbaar wel, want bepaalde dingen, die we weten, die werken echt. Dus bij Goethe kun je eigenlijk ook niet terecht, behalve wanneer je datgene, wat Goethe als waarheid beschrijft, over weet te dragen op het beleven van het denken, van bepaalde denkbeelden, voorstellingen ook. Wanneer je de grondstelling van Goethe hoort:
Kenne ich mein Verhältnis zu mir selbst und zur Aussenwelt,
dann heiss ich es Wahrheit.
Und so hat jeder seine eigene Wahrheit
und ist es doch immer dieselbige.
Ken ik mijn verhouding tot mij zelf en tot de buitenwereld
dan noem ik dat waarheid.
En zo heeft ieder zijn eigen waarheid
en is het toch steeds dezelfde.
Daar zit een aspect in deze oproep tot waarheid, een aspect, dat uit de wetenschap verdwenen is en dat is het aspect van de verhouding tot jezelf. De verhouding tot de buitenwereld, daar houdt de wetenschap zich mee bezig, ook in gebieden, waarin zij, die wetenschap, de buitenwereld helemaal niet ziet. Maar de onderzoeker, de wetenschapper zelf moet volgens de moderne wetenschap geheel erbuiten blijven.
Maar wanneer je je probeert te verdiepen in datgene wat Goethe probeert over te brengen, dan kun je dus zeggen, dan bestaat eigenlijk de waarheid helemaal niet, wanneer niet de mens zelf zichzelf onderzoekt met betrekking tot de verhouding tot zichzelf. Dat is een wonderlijke opgave. Maar wanneer je probeert wetenschappelijke inhouden meditatief te verdiepen, dan ontdek je wel wat dat is, dan ontdek je, dat je wanneer je het verschil tussen een bacterie en een virus voorstelt en je probeert die verschillen ook echt te beleven, dus niet allen te kennen, niet alleen te weten, maar ook te, je zou haast zeggen voelen, wat zo een verschil nu eigenlijk te betekenen heeft, dan leg je de verhouding tot je zelf, want je beleving, ja dat kan echt niemand anders tot stand brengen, dan iedere mens voor zichzelf. De buitenwereld, die kunnen we natuurlijk nog wel algemeen beschrijven en dat is de moderne wetenschap. Maar datgene wat een mens aan beleving daaraan heeft, daarvoor is die mens individueel nodig, die moet er zijn, en die moet dat ook doen. En wanneer je je daarin bekwaamt, dan kom je er wel erachter in de loop van de tijd, dat in de combinatie van de verhouding tot de buitenwereld, die je in de wetenschap vindt, met de verhouding tot jezelf, die je individueel actief tot stand moet brengen, dat je daar inderdaad in de waarheid bent.
Nu, dat is iets wat uit het wetenschappelijk gebied verdwenen is, en ook erbuiten gehouden wordt, en we hebben gezien, dat in de twintigste eeuw - ik heb daar de eerste keer op gewezen, dat de waarheid, de individuele waarheid in feite als onhaalbaar is afgeschaft, die bestaat niet. Er bestaat wel een waarheid, maar die kan niet individueel worden gevonden. En dat heeft ertoe geleid, dat er een waarheidstheorie ontstaan is, die ervan uitgaat, dat waarheid samenhangt met consensus, dat je het eens bent met elkaar, dat dat de waarheid is, dat dat een bepaald aspect van de waarheid is, dat is natuurlijk duidelijk, maar dat je de waarheid alleen maar zo zal willen zien, dat is kenmerkend voor de moderne tijd, en dat heeft consequenties, heel vergaande consequenties. Want dat betekent namelijk dat je steeds verder van het individu je kunt verwijderen, steeds meer gebruik kunt maken van denktanks, denkgezelschappen, die samen tot een consensus komen en je kunt je voorstellen dat je een stap zou kunnen zetten, dat je met een gemeenschap van wetenschappers of van politici, van economen, of allemaal samen, ertoe zou kunnen komen, dat je komt tot een consensus, die niet op waarheid berust, dat je dus samen afspraken maakt, waarbij je eigenlijk min of meer kwijt bent, dat ieder voor zich individueel een waarheidswezen is, waardoor je in staat raakt om in de groep te komen tot bepaalde overeenkomsten, op grond waarvan je dan afspraken maakt en aan die afspraken zou je je dan vervolgens houden. Dat is de nieuwe waarheid, die begint met een discours met een overleg tussen mensen, over wat vinden wij dat waar is, en zo lang het in het wetenschappelijk gebied blijft is het een weliswaar ernstige verarming, maar blijft het ongevaarlijk. Maar wanneer het zich begint om te keren, dat dus niet de individuele gewetensvolle waarheidsvinding van ieder mens een rol speelt, maar dat het de consensus is, die bepaalt, wat sullen wij voor waar aannemen, dan krijg je een omkering naar een mogelijkheid, dat mensen samen tot iets besluiten, waarbij zij hun eigen waarheidsvinding vergeten zijn, en als het ware ontwend zijn, om te luisteren naar datgene, wat daar nog achter schuil gaat, namelijk het geweten.
Dat is een problematische ontwikkeling, en ik geloof dat het van groot belang is, dat we als mensheid - want we zijn als mens eigenlijk waarheidswezens en we zijn ook gewetensvolle wezens - dat we ons als mensheid bezinnen op die twee grote principes in het bestaan: de waarheid en het geweten.
Tot zover, ik zal daar een volgende keer weer mee verder gaan.
Â
Waarheid door consensus door Mieke Mosmuller