Ja, ik wil een poging doen, om de holle frase van de zorg enigszins op te vullen met substantie en daarvoor hebben we een ander decor gekozen. Ik zal een verhaal vertellen, wat op geschiedenis berust.
Toen wij aan het eind van de Middelbare School waren, begin Universiteit, was er een grote opstandigheid onder de studenten en dat leidde er uiteindelijk toe, dat bijvoorbeeld in Amsterdam het Maagdenhuis op het Spui bezet werd, daar bevond zich ja eigenlijk de centrale administratie van de Universiteit, ook de Aula en de studenten bezetten het Maagdenhuis met de bedoeling te laten zien, dat ze er een eind aan wilden zien, dat ze niets hadden in te brengen.
Je kunt je voorstellen, het Universitaire systeem zoals dat altijd geweest was, waar de Professor een soort Godheid was. Dat past niet bij de zelfbewuste jonge mens en zo kwam er aan het eind van de jaren 60 een - ja toch in iedere geval in heel Europa - een opstandigheid onder de studenten.
Wij hebben dat meebeleefd en vonden het eigenlijk ook. Dus ik heb weliswaar niet het Maagdenhuis mee bezet, maar je kon wel begrijpen waar het over ging en als zelfbewuste jongere had je de behoefte daaraan om inspraak te hebben en inzage in wat er allemaal met je werd gedaan, ook tijdens een studie bij voorbeeld. Nou, dat had succes, er is toen een medezeggenschapsraad van de studenten gekomen en in hoeverre die ook werkelijk wat te zeggen hadden, dat is dan natuurlijk altijd toch nog de vraag, maar wat je wel kon merken, dat was dat de geweldige afstand tussen de studenten en de professor bijvoorbeeld, dat die kleiner werd.
Geleidelijk aan steeds kleiner totdat wij toch wel met enige verbazing merkten, toen onze eigen kinderen weer gingen studeren, dat die de professor gewoon met hun voornaam aanspraken en met je en jij, dat vonden we dan eigenlijk ook alweer een beetje ver gaan.
Maar goed, zo verandert alles zich langzamerhand, en wat je dan meebeleeft is een bepaalde tendens in die verandering waar je ook deel aan hebt, en een onderdeel daarvan was, dat in die tijd ook heel veel nadruk kwam te liggen op het omgaan van de dokter met de patiënt. Dat kwam eigenlijk in een soortgelijke verandering terecht, toen ik de huisartsenopleiding in Maastricht deed, was daar een huisartsbegeleider, een oudere diep religieus voelende huisarts, en die zei: God is dood, nu de dokter nog.
Ja, die moest ook nog dood, dus de afstand - God was al afgeschaft - maar de afstand tussen patiënt en dokter die was er nog enigszins en ja, die moeste ok weg, en dat vonden we ook. Wij vonden, je ging niet met een witte jas achter je bureau zitten, als je niet bepaalde verrichtingen moest doen. Een witte jas gewoon puur vanwege de status, dat vonden wij echt helemaal verkeerd, dus die deden wij uit, die witte jas. Het was zelfs zo, dat je vond, dat de patiënt niet tegenover je moest zitten, maar aan de zijkant van het bureau, dus de stoel word daar gezet en niet meer daar. Dus dat frontale gebeuren, dat moest afgelopen zijn, en je had de behoefte eraan om heel veel psychologie in je spreekuur binnen te leiden en dan vooral in de vorm van luisteren, goed luisteren en niks zeggen en vooral de patiënt laten vertellen, wat die te vertellen had, en dan geen kritiek te hebben, maar eigenlijk alleen maar bevestigend daarmee om te gaan en dan uiteindelijk natuurlijk, wanneer het geen psychologie was, maar medische problematiek, ja, dan moeste je natuurlijk toch op een gegeven moment tot onderzoek overgaan en tot diagnostiek komen.
Maar zo ontstond er een geleidelijk verlopende verandering in de verhouding tussen de arts en de patiënt. Dat past ook echt in onze tijd, maar dat heeft ook een wat vervelende bijwerking. En die wordt eigenlijk in onze tijd dan toch wel heel beleefbar. Want wanneer je vanuit de spiritualiteit naar deze dingen kijkt, dan weet je, dat datgene, wat de doctor vroeger had in zijn afstand ten opzichte van de patiënt, dat berustte op een mysterieprincipe, een inwijdingsprincipe. In de tijden, dat dat nog geldigheid had, was het zo, dat de arts een ingewijde was in de geheimen van het menselijk lichaam en een ingewijde heeft de plicht, of had in het verleden in de oude tijden de plicht om te zwijgen, die mocht niet met niet ingewijden spreken over de inwijdingswijsheid. Dus het was ondenkbaar, dat een arts met een patiënt zou delen, wat zijn bevindingen waren, dat was ondenkbaar en dat kun je vanuit dat mysterieprincipe ook heel goed begrijpen.
Dat is natuurlijk in de loop van de tijd helemaal onwerkzaam geworden, en dat heeft nog een tijd lang in de traditie voortgeleefd in de witte jas en in dat afstand bewaren tussen arts en patiënt. De arts op een voetstuk, want die heeft een weten, wat betrekking heeft tot datgene, wat je het allernaast staat, dat is je lichaam. Dus dat is een persoon, de arts, die van groot belang is, wanneer je ziek bent. En in het verre verleden was het dus terecht, dat die arts dat weten niet met de patiënt deelde. Daarna werd het traditie. En die traditie is ook voorbijgegaan en die, je zou kunnen zeggen, eindigt in 1968 of zo iets, en dan wordt het tijd voor verandering en moet er naar nieuwe standpunten gezocht worden. Maar dat gaat natuurlijk met verlies gepaard.
En ja, wij hebben als artsen nog heel sterk de, laat ik maar zeggen, de adem van het verleden gevoeld, je was als arts toch een soort idealist, je had echt idealen met betrekking tot het kunnen genezen, of het mogen genezen. En ja, die idealen, die je had, die waren eigenlijk zo sterk, dat je ook wist, ik behoor tot een beroepsgroep, waarin dat ideaal als het ware belichaamd is, als artsenstand zijn we in die zin eigenlijk één, je gaat dus niet je collega's bekritiseren, je moet zorgen, dat je samen die genezende impuls vertegenwoordigt, en wanneer je dat zo doet, dan kun je er zeker van zijn, dat wanneer je tussen snuffelende en hoestende en proestende patiënten moet zitten, en dat hebben we toch tientalen jaren gemoeten, als je arts bent, dat je niet bang bent dat je dat krijgt. Uitgesloten, dat kan niet, want je bent de genezende instantie, je vertegenwoordigt het principe van de gezondheid, en je hebt die angst niet, want je bent beschermd, doordat je deel uitmaakt van de artsenstand. Dat gevoel hadden wij nog echt. En daarom is het voor oudere artsen, die vanuit de spiritualiteit in hun beroep hebben gestaan of nog staan natuurlijk toch vrij moeilijk te begrijpen, wat er in deze tijd gebeurt, dat de deelnemers aan de gezondheidszorg, dat zijn natuurlijk niet alleen de artsen, maar de - bijvoorbeeld de verpleegkundigen hebben hun eigen beroepsstand, zou je kunnen zeggen - dat die gegrepen worden door angst voor besmetting en dat ook eigenlijk wel moeten, want ze krijgen met maatregelen te maken, die wel heel concreet zijn. Wanneer je in een ziekenhuis werkt, en je werkt met covid-19 patiënten, dan is er natuurlijk toch een reële kans, dat je dat virus binnen krijgt, hoe dan ook, of dat je de aura van die ziekte in je opneemt en overneemt.
Dat zou vroeger, zal ik maar zeggen, zou dat niet zo erg geweest zijn, ook als het een erge zeikte is. We hebben natuurlijk in de geschiedenis heel wat ernstige epidemieën gekend, en het is een bizarre gedachte, dat de medische stand, en de verpleegkundige stand, dat die bang zouden worden. Dat zou hetzelfde zijn, als wanneer een frontsoldaat moet aanvallen en bang wordt. Ja dan kan die het niet meer, dan wordt die ook kwetsbaar en gevoelig voor de kogel, of wat ook op hem af komt. Dus dat is een verlies aan wijsheid van de kracht van het ideaal.
En daar zitten we nu mee, met de gevolgen daarvan en ik weet heel goed, dat dat verlies plaats moet hebben, om dat we dat ideaal, laat ik zeggen volledig doorschouwd en met bewuste wil opnieuw in ons moeten opnemen, en van daaruit dan een nieuwe artsenstand en een nieuwe verpleegkundige stand moeten initiëren. Dus we moeten wel door dat dal heen, maar als je daar dan in zit, in dat dal, dan is het wel buitengewoon pijnlijk om aan te zien, dat de zorg bang is voor besmetting en het ook moet zijn. Want wanneer, dat wilde ik daarnet zeggen, wanneer je met patiënten met Covid-19 werkt, dan neem je die ziekte hoogstwaarschijnlijk toch wel over, je moet je laten testen, je wordt positief getest en je moet tien dagen in quarantaine, dat is nogal wat. Dus het is een concrete angst die daar heerst. Als je al niet bang bent dat je dood gaat, dan is het toch in ieder geval zo, dat je bang bent, dat je die ziekte hebt, dat dat bewezen wordt en dat je in quarantaine moet. En dan is het ook begrijpelijk, dat de zorg overbelast raakt, want als je bedenkt, dat hoogst waarschijnlijk de werkers in de zorg zich voornamelijk moeten laten testen, dan met positieve testresultaten geconfronteerd worden en dan in quarantaine moeten, ja hoe moet die zorg dan nog functioneren, als daar steeds meer en meer mensen die in de zorg werkzaam zijn in quarantaine moeten, terwijl ze helemaal niet ziek zijn vaak, dus ze hebben geen klachten, maar ze zitten thuis, om die tijd uit te zitten, totdat ze weer aan het werk mogen. En dat is natuurlijk toch een heel merkwaardige ontwikkeling.
En ik vraag me af, wie bezint zich daar nou eens een keer op, hoe dat moet worden opgelost, want je kan natuurlijk het hele functioneren van de maatschappij lam leggen in de hoop dat je een agens ontloopt, maar je zou zeggen, het zou toch beter zijn, wanneer je zou weten, hoe je met die positieve testresultaten rationeel om kunt gaan. Nou ja, dat heeft te maken met een heel diepe achtergrondovertuiging, die ik dan wel heb, maar die je in het beleid natuurlijk absoluut niet terugziet. En die overtuiging, die berust op het feit, dat je weet, in de zorg ben je beschermd. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat er nooit iemand ziek wordt. Maar er is natuurlijk ook nooit niemand die toch bang wordt. In de zorg ben je beschermd, als je naar voeger kijkt - sorry dat ik dat iedere keer weer zeg, als inmiddels wat oudere dame, ik wil helemaal niet zeggen, dat vroeger alleen maar beter was, maar je moet het wel vergelijken - als je daarnaar kijkt, dan zaten wij daar ook met epidemieën, en die waren ook echt niet altijd zo aangenaam, je zat daar echt niet op te wachten, om een hele ernstige vorm van influenza te krijgen, maar je kreeg dat ook niet en je wist ook zeker, dat je dat niet zou krijgen en dat was geen overmoed, maar dat was de rustige zekerheid, dat je deel uitmaakt van een beroepsgroep die een eenheid vormt. En wanneer je daar als gezondheidsmedewerker in leeft dan ben je beschermd. En het symbool daarvoor was natuurlijk toch wel echt de witte jas. Want we kunnen niet zeggen, dat die witte jas zo een soort beschermende functie had, als het een mondmasker waarschijnlijk ook niet heeft, maar een beschermende functie in de zin van dat je onbesmettelijk bent naar twee kanten, dat je de ander niet besmet en dat je zelf ook niet besmet wordt. Dat was eigenlijk niet waarom je de witte jas droeg. De witte jas, die was een symbool, dat je deel uitmaakt van een beroepsgroep die in een spiritueel gebied de steun heeft, de ondersteuning heeft. Nou ja, daar kun je natuurlijk echt niet mee komen in de moderne geneeskunde. Maar zo was het wel en zo is het natuurlijk eigenlijk nog steeds. Dus je ziet ook de mensen, die de moed hebben, om zonder vrees hun werk te doen, dat die over het algemeen, wetende dat ze niet ziek zullen worden, ook werkelijk niet ziek worden. Daar kun je natuurlijk met hele bergen voorbeelden komen van artsen die wel ziek zijn geworden en zelfs gestorven zijn, maar dat bedoel ik natuurlijk niet.
Zo zou je de holle frase van de overbelaste zorg moeten opvullen, doordat je ziet, dat die zorg overbelast raakt, om dat zij, die zorg de verbinding met de oorsprong kwijt is geraakt, de verbinding met het gezondheidsideaal is kwijtgeraakt, vergeten is, dat het niet alleen een salarisstrookje is wat je iedere maand ontvangt, maar dat je werkelijk echt een ideële opgave hebt, die tot in de fysieke realiteit werkzaam wordt.
Dat was mijn pleidooi voor vandaag, dat de medewerkers in de zorg zich dat mogen bewust worden, dan zou ook niet dat pijnlijke verschijnsel optreden van een applaus voor de zorgmedewerkers, daar zou je je als medewerker in de zorg eigenlijk diep voor moeten schamen, want je wil helpen, je wil genezen, je wil verzorgen. En als er geen zieke mensen zijn, wat heeft je beroep dan voor zin. Nou komt er een epidemie, je kunt helpen, je kunt genezen, je kunt verzorgen, en dan moet je daar applaus voor krijgen.
Zo kijk je je ogen uit en hoor je van alles, waar je versteld van staat. En je kunt het allemaal begrijpen, je kunt begrijpen, dat alles uiteengevallen is, dat er geen verbinding meer is met die intuïtieve zekerheid die de zorg nodig heeft en dat je die intuïtieve zekerheid moet inruilen voor hele lijsten van protocollen. Maar dat wil niet zeggen, dat de mens in zichzelf die intuïtieve zekerheid in de verborgenheid niet toch ergens draagt en zou kunnen vinden.
Waarom de zorg steeds overbelast is door Mieke Mosmuller