De dood van de paus heeft mij ertoe gebracht om mij nog eens af te vragen: wat is dan nu eigenlijk het verschil tussen het katholieke geloof en de anthroposofie? Als ik dat zo zeg, dan is natuurlijk het eerste verschil dat de anthroposofie geen geloof is en ook geen religie. Dus wat heeft het eigenlijk voor zin om dat te vergelijken? Ik wil het ook niet vergelijken, maar er zijn natuurlijk toch veel mensen die oorspronkelijk in de katholieke kerk geweest zijn, misschien ook gewoon daarin blijven, zich niet laten uitschrijven en dan toch de anthroposofie vinden en dat verkiezen. En dan is de vraag: wat is nu eigenlijk het verschil? Ik meen dat in de tijd van Rudolf Steiner de anthroposofie voor katholieken verboden was. Ik weet niet hoe ver dat gegaan is, maar het was niet toegestaan om zich tegelijkertijd katholiek te voelen en ook antroposoof te zijn. Dat zal toch wel soms zo geweest zijn, maar officieel was de anthroposofie natuurlijk niet iets goddelijks, denkt men. Het grote, grootste verschil is dat in de anthroposofie de weten van karma en reïncarnatie gekomen is. En dat wordt nog steeds helemaal afgewezen door de christelijke kerken. Hoewel er in het Nieuwe Testament toch plaatsen zijn, waar men eigenlijk moet lezen dat de gedachte toen leefde. Want er is immers de passage waarin Johannes de Doper zegt, toen hem gevraagd werd of hij Elia was, dat hij zegt: nee, dat ben ik niet. Hoe zou hij Elia kunnen zijn, als er geen reïncarnatie bestond? Dat zal ongetwijfeld door theologen beantwoord kunnen worden, wat dat dan wel zou betekenen. Maar men kan het natuurlijk ook zo lezen dat de vraag was: ben jij de gereïncarneerde Elias?
Dat is een groot verschil, dat in de anthroposofie dit weten van reïncarnatie en karma een centrale plaats heeft. En ik zeg bewust weten. Het is geen geloof, het is weten. En als daarover discussies ontstaan, dan heb ik ook altijd de neiging te zeggen: ja, het is vruchteloos om daarover te discussiëren, want het is zo of het is niet zo. En als het niet zo is, dan zou de anthroposofie verkeerd zijn. Maar zij is niet verkeerd, want het is zo. En als het zo is, is het zo. Maar dat is natuurlijk geen argumentatie. Dat weet ik ook wel, maar gevoelsmatig is het toch zo. Want waarom zou men daarover strijden? Want het is zo. En Rudolf Steiner heeft het zo gebracht dat als men met hem meedenkt, men het dan ook als weten heeft, niet als geloof. Er is een denkstuk dat men kan meedenken en dat te vinden is in zijn boek *Theosofie*, waar hij een heel hoofdstuk over karma en reïncarnatie geschreven heeft, dat werkelijk een denkstuk is dat men met het logische verstand kan meedenken. En hoewel er natuurlijk hier en daar misschien iets is waarvan men zegt: ja, dat kan ik niet, ik kan het niet waarnemen dat het zo is, kan men toch het logisch noodzakelijke daarvan inzien, dat het wel zo moet zijn. En dan hoeft men het niet te geloven, dan weet men het. En als men het dan weet, dan heeft men het gelukzalige effect ervan dat men het leven begrijpt. En men weet: daarvoor heb ik helemaal niets begrepen. Ik heb helemaal niet begrepen waar mijn denken vandaan komt, waarom ik bepaalde oordelen van nature zo vorm zoals ik ze vorm, waarom ik bepaalde ontmoetingen als heerlijk of als verschrikkelijk ervaar, hoewel het de eerste ontmoeting is, enzovoort. Waarom heeft de ene mens zoveel geluk in het leven en de andere zo weinig? Dat zijn vragen die men alleen met het begrip karma en reïncarnatie kan beantwoorden. En misschien is in onze tijd nog het allerbelangrijkste dat dan deze genderkwestie ophoudt, dat men liever een vrouw zou zijn geweest of liever een man. Men is al vaak vrouw en man geweest. Dus het geslacht wordt veel minder belangrijk, want men weet, men wisselt af en is niet altijd man en ook niet altijd vrouw. En dan wordt het iets heel anders. Dat is een verlossing in het gevoel.
En dan kan het nog steeds zo zijn dat men ontevreden is met hetgeen men heeft, maar men kan het dan beter begrijpen. En dan waarschijnlijk door het begrip ook beter accepteren. Dus karma en reïncarnatie, dat is een pijler van zekerheid die de anthroposofie geeft en die men in de overige geloofsbelijdenissen eigenlijk niet vindt, alleen in de oosterse natuurlijk wel. Maar reïncarnatie in de antroposofische zin vindt altijd bij mensen plaats, niet bij dieren, niet bij planten, alleen bij mensen. Dus eenmaal mens, blijft men zichzelf als mens incarneren tot de tijd komt dat dat niet meer nodig is. Dan is natuurlijk in de anthroposofie Christus een centrale wezensheid, die ook in de christelijke religies een centrale wezensheid is. En dan komt de vraag: ja, wat is dan nu eigenlijk het verschil?
Dan komt men in zeer moeilijke denkgebieden terecht, of eigenlijk meer voelgebieden. Want het kan natuurlijk heel goed zijn dat de naam niet met de wezensheid samenvalt. Men kan natuurlijk een wezensheid een naam geven en een ander kan een andere wezensheid dezelfde naam geven. En dat vindt men natuurlijk onacceptabel, maar Rudolf Steiner heeft in zijn voordrachten over Christus vaak uiteengezet dat de God die in de overige christelijke geloofsbelijdenissen Christus genoemd wordt, dat die veel meer eigenschappen van de Vadergod heeft dan van de Zoonnegod. Dat dus, als men Christus als wezenheid, als Gods Zoon en dan als Mensenzoon wil leren kennen – en dat wil men als christen toch werkelijk – dat dan een tijd gekomen kan zijn dat men anders moet voelen over de Christus-wezenheid dan wat de kerken ons leren. Dan leert de anthroposofie dat er ook een kosmische Christus is, dat we Hem als wezenheid kunnen herkennen die van de zon naar de aarde is gekomen. Dat is iets wat in het katholieke geloof absoluut niet aanwezig is en waarschijnlijk ook verboden is om te geloven. Dergelijke dingen zijn natuurlijk minder gemakkelijk onmiddellijk te weten en men begint waarschijnlijk toch ermee dat men meer iets heeft van: ja, ik vind het waarschijnlijk wat hier door Rudolf Steiner gezegd werd. En dan leeft men ermee verder en dan bevestigt de waarheid zich steeds meer en meer. Maar kenmerk van de anthroposofie is dat zij door waarheidsweten werkzaam wordt, en niet door geloof. En daarmee is er ook onmiddellijk een derde verschilpunt met de katholieke kerk, en dat is dat in de katholieke kerk eigenlijk alles wat gnostisch en ook manicheïsch is, altijd als ketters beoordeeld werd. Maar Rudolf Steiner heeft al heel vroeg in zijn werk uiteengezet dat de Christus-wezenheid niet al bij Kerstmis in het Jezuskind aanwezig was, maar pas bij de doop door Johannes in de Jezus-wezenheid is ingetrokken. En dat is bekend als een gnostische opvatting.
Dat behoort tot het verschil van begrip voor Christus in de anthroposofie en het geloof in de katholieke kerk. En men kan zich heel goed voorstellen dat, als men iets heeft meegemaakt in de katholieke kerk, dat het als ronduit duivels ervaren wordt wat de antroposofen menen te weten. Maar aan de andere kant heb ik zelf altijd de katholieke ondergrond toch ook als een vaste steun ervaren om de anthroposofie als geesteswetenschap te kunnen opnemen. Dus het is niet zo dat er voor elke mens een scheiding is die onoverbrugbaar is. Het ene kan heel goed het andere vruchtbaar maken, maar in de grote wereld is dat niet zo.
Wat natuurlijk zeer, zeer belangrijk is in het verschil – en eigenlijk is dat ook weer niet zo’n scherp verschil – maar goed, dat is, dat men in de anthroposofie een esoterische ontwikkeling kan doormaken en dat men zelf beslist dat men dat wil. Het is niet zo dat men als heilige ziel eenmalig geboren wordt en dan door genade zijn heiligheid uitleeft en dan voor altijd dicht bij God in de eeuwigheid mag blijven. In de anthroposofie leren wij een ontwikkelingsprincipe kennen dat natuurlijk ook door deze vele incarnaties heen gaat. En nu, in onze tijd, is de tijd gekomen dat we niet meer in de oude zin uitverkoren worden, maar dat we zelf beslissen dat we dat willen. Ik wil mijn ziel heiligen. En ik kan mijn ziel heiligen, daarvoor heb ik alleen aanwijzingen nodig en ik heb de wil nodig om deze aanwijzingen ook werkelijk te volgen, omdat het mijn levensdoel wordt. En dan mag men niet zeggen: ja, dat is een zelfzuchtige onderneming, want men weet ook in de anthroposofie dat de individuele ziel, de persoonlijke ziel, een druppel is in de grote zielenwereld. En alles wat een ziel doet, werkt heilzaam – als het heilzaam is – verder in de grote zielenwereld.
Wil ik geesteskennis door de Heilige Geest opnemen, dan kan men dat zelf beslissen, althans het eerste deel. Het tweede deel is niet zo eenvoudig te beslissen, dat de Heilige Geest ook werkelijk wil invloeien. Dat is nog altijd in zekere zin genade, daarvoor moet men nog altijd uitverkoren worden, maar men heeft zichzelf er dan al op voorbereid door het streven naar heiligheid. Dus het verschil is eigenlijk de eigen wil. Dat heeft in de katholieke kerk geen plaats, dat mag niet. Men kan zichzelf niet uitverkiezen als een mens die zich tot heiligheid wil ontwikkelen, hoewel men toch weet dat de mensen die uiteindelijk heilig zijn geworden en door de kerk erkend zijn, natuurlijk niet niets gedaan hebben. Die hebben heel veel beproevingen doorstaan en hebben ook een wil gehad om dat te doorstaan.
Dus het verschil is eigenlijk niet eens zo groot. Maar men wil het niet. Men wil niet dat de mens uit zichzelf zegt: nu heb ik genoeg van het uiterlijke leven geproefd, ik ga er nog wel mee door, maar tegelijkertijd wil ik mijn innerlijke leven verzorgen en ontwikkelen, zodat het uiteindelijk ooit – en dat kan ik niet beslissen – gereed wordt tot een conceptie van de geest. Dat is anthroposofie. En ik had de behoefte om deze drie verschillen – er zijn er natuurlijk nog meer, maar dit zijn toch fundamentele verschillen – bij de gelegenheid van de dood van de paus nog eens uit te spreken, omdat ik natuurlijk ook de anthroposofie hier in video’s wil bespreken. Dus drie grote verschillen: men kiest zichzelf uit, een uitgebreid inzicht in het Christuswezen, en reïncarnatie en karma. Dan de volgende keer verder.