‘Reeds ziet hij zich dicht bij de stille plaats, die zijn geest met rust en hoop vervult. En op de boog van de gesloten poort ontwaart hij een geheimzinnig beeld. Hij staat en peinst en fluistert zachte woorden van eerbied, die in zijn hart opwellen. Hij staat en peinst. Wat heeft dat te betekenen? De zon zingt en het luiden verstomt. Het teken ziet hij prachtig opgericht, dat voor de hele wereld tot troost en hoop staat, waaraan vele duizenden geesten zich hebben toegewijd, waarnaar vele duizenden harten warm hebben gesmeekt, dat de macht van de bittere dood vernietigt, dat in menige overwinningsvlag wappert. Een verfrissende bron doorstroomt de vermoeide ledematen. Hij ziet het kruis en slaat de ogen neer. Hij voelt opnieuw wat daar aan heil ontsproten is. Het geloof voelt hij van een halve wereld. Maar met een geheel nieuwe zin wordt hij doordrongen, zoals het beeld zich hier voor zijn ogen stelt. Daar staat het kruis, dicht omstrengeld met rozen. Wie heeft aan het kruis rozen toegevoegd?’
Dat is het ontroerende beeld uit Goethes ‘Geheimnisse’. En wij kunnen zeggen: als wij een symbool zoeken voor de antroposofie, dan kunnen wij zeggen: dat is het kruis, waaraan rozen zijn toegevoegd.
Dit Rozenkruis is het beeld van de antroposofie, omdat de anthroposofie niet alleen kennis geeft, maar ook van de – hoe zal ik het zeggen – leerlingen vraagt, dat zij zelfkennis nastreven, en dat zij daardoor, doordat zij zelfkennis verwerven, ook de drang in zich voelen om zichzelf op te voeden. En het beeld daarvoor is het Rozenkruis. Ik heb in de Nederlandse video daarover gesproken, dat de natuur zich op het moment zo ongelooflijk mooi laat aanschouwen. En het indrukwekkende is telkens weer, dat de natuur zich helemaal rein, onzelfzuchtig toont, en zo vol vertrouwen en overgave en volharding ook telkens weer voor ons verschijnt. En dat daartegenover de mens verschijnt, enerzijds natuurlijk als een ontwikkelde geest, maar anderzijds zijn wij als mensen natuurlijk ook nog in zekere zin met wilde driften toegerust, en die leven wij ook uit.
En dat is in de grote wereld voor ons allen, wat voor de mens persoonlijk het Rozenkruis kan betekenen. De rozen zijn in dit Rozenkruis het beeld voor de gelouterde ziel, voor het gelouterde bloed. Niet een rein bloed met betrekking tot ras of volk of iets dergelijks, maar een rein bloed dat gelouterd is van alle driften en begeerten die tot het kwade leiden. Want de mens heeft natuurlijk ook prachtige driften en begeerten in zich – die hoeven wij niet te overwinnen – die behoren reeds tot de roos. En zo ontstaat dan het beeld van het zwart-houten kruis, het beeld voor de krachten waarmee wij de zelfkennis voltrekken en daaruit ook de drang verkrijgen om de eigen ziel op te voeden, zodat zij niet meer deze wilde driftmatigheid in zich draagt, waardoor zij weliswaar veel kan, maar zich ook verlaagt.
Dat deze driften overwonnen worden, en dat wij als mensen ons ertoe brengen werkelijk innerlijk een roos te worden – dat is dan in het werk van Rudolf Steiner een centrale meditatie geworden, dat dit beeld van het kruis met zeven rozen rondom het kruispunt. Zeven rode rozen, zo rood als het bloed, maar zo rein als de roos. Dit beeld is een centraal meditatief beeld in de antroposofie geworden, en het is eigenlijk ook een middelpunt voor datgene wat de antroposofie wil en ook kan brengen. En met Pasen vieren wij eigenlijk dit Rozenkruis. Eerst hebben wij voor Pasen natuurlijk werkelijk het kruis van lijden beleefd. Maar dat zou niet het enige moeten zijn wat wij met Pasen beleven, want op het lijden volgt immers de opstanding. En deze opstanding, die kunnen wij dan gewaarworden daarin, dat wij de kracht verkrijgen door de opstanding, om dit rode bloed in rode rozensap te veranderen. En men zou zich kunnen voorstellen dat er ooit eens een tijd zal aanbreken, dat de mensheid een Rozenkruis zal zijn. Dat niet langer de oorlogen het dagelijks brood voor ons vormen, maar dat het iets geheel anders zal zijn waarvoor wij dan zullen leven. Ik geef toe, het is op dit moment moeilijk voor te stellen. Maar als wij ons geen voorstellingen vormen over de toekomst, dan kan onze toekomst ook niet werkelijkheid worden. Het is immers bekend dat in de wereld waarin wij leven, er veel met scenario’s wordt gewerkt. Dat men zich voorstelt wat er in de toekomst allemaal kan gebeuren en hoe wij als mensheid dat van tevoren kunnen overdenken en ook oplossingen kunnen bedenken.
Maar deze mogelijkheid hebben wij mensen natuurlijk ook, wanneer wij ons voorstellingen vormen over hoe er ooit eens een tijd zou kunnen komen, waarin wij mensen niet meer zo leven zoals wij dat nu doen, maar waarin wij als mensheid een geheel Rozenkruis geworden zijn.
Mij heeft het gedicht ‘Die Geheimnisse’ – aan het begin staat reeds dit stukje dat ik heb voorgelezen – zeer, zeer geraakt. En het beeld dat daar wordt geschetst, dat de man bij een poort komt, waar hij wil rusten na een lange zwerftocht, dat hij daar het kruis ziet – maar niet alleen het kale kruis. Het kruis is omwonden met rozen. Wat een prachtige paasboodschap is dat: dat er ooit eens voor ons een tijd kan aanbreken, dat het kruis niet meer zozeer met de dood te maken heeft, maar met de levendig groeiende, reine roos als beeld voor de reine, kunstzinnige, kennende, menselijke ziel.
En er is een gedicht, daarmee wil ik dan afsluiten, dat Rudolf Steiner heeft laten voordragen – en ik kan dat natuurlijk niet zo doen. Maar ik zal ook niet het hele gedicht voordragen, ik zal alleen het slot ervan voordragen. En dat is een gedicht van Anastasius Grün, waarin hij vijfmaal een paasfeest op Golgotha beschrijft, na het mysterie van Golgotha. En men ziet dan door de geschiedenis heen wat zich allemaal voltrekt. Maar het vijfde beeld wordt in een verre toekomst geschetst. En dat is ook weer zo ontroerend, dat ik het nu wil citeren. Want de antroposofie is zeer, zeer ontroerend. En zij biedt ons datgene wat onze ziel zo nodig heeft: gevoelens die in de toekomst kunnen groeien en een nieuwe mensheid kunnen scheppen.
Ooit geschiedde het weer, dat, toen hij ploegde,
de akkerbouwer op iets rotsachtigs stuitte.
En toen zijn spade rondom de huls verwijderde,
toonde zich een wonderlijk beeld van steen.
Hij roept de buren bijeen in de kring,
ze bekijken het, maar zij kennen het niet.
Oeroude wijze grijsaard, jij geeft misschien raad,
de grijsaard bekijkt het, maar herkent het niet.
Hoewel zij het ook niet kennen, staat het toch
vol zegen rechtop in hun borst in eeuwige bekoring.
Zijn zaad bloeit rondom op alle wegen,
want wat zij nooit gekend hadden, was een kruis.
Zij zagen de strijd niet en zijn bloedig teken.
Zij zien slechts de overwinning en zijn krans.
Zij zagen de storm niet met zijn weerlichtslagen.
Zij zien slechts de glans van zijn regenboog.
Het kruis van steen, zij plaatsen het in de tuin,
een raadselachtig eerbiedwaardig oudheidstuk.
Daaromheen rozen en bloemen van alle soorten
klimmen omhoog, rankend rondom.
Zo staat het kruis te midden van glans en overvloed
op Golgotha, glorieus, vol betekenis,
geheel bedekt is het door zijn rozenomhulling,
al lang ziet men door de rozen het kruis niet meer.’
2 Reacties
hi
Prachtig !