Het Viergelede Mensenwezen

 

In 1913 heeft Rudolf Steiner de grondsteen gelegd voor het eerste Goetheanum en bij deze grondsteenlegging heeft Rudolf Steiner een paar regels uitgesproken, waarmee ik vandaag wil beginnen, en dat is:

“Proberen wij ons duidelijk te maken hoe uit de menselijke ziel verdwenen is de samenhang met het goddelijke wereldbestaan, met het willen, met het voelen en met het goddelijk-geestelijke kennen. Proberen wij in dit moment diep, diep in onze ziel na te voelen wat daarbuiten in de landen in het oosten, noorden, westen en zuiden vandaag de menselijke zielen voelen, die wij mogen erkennen als de besten en die niet verder komen dan datgene, wat wij kunnen uitspreken met de woorden: een onbepaald, ontoereikend verlangen en hopen op de geest.”

Dat sprak Rudolf Steiner in 1913. Destijds bloeide de kerk natuurlijk nog, hoewel misschien toch al iets teruglopend, maar als we eraan denken hoe onze ouders, hoe onze grootouders nog in de kerk hebben geleefd ja, dan voelen we dat er destijds nog een geloof was, dat de mensen werkelijk heeft getroost, en men kan in de tegenwoordige tijd, 100 jaar later, nog meer ja, zeggen dit werken van de kerk is eigenlijk volledig voorbij. Natuurlijk is ze er nog, maar we weten natuurlijk dat de kerken gesloten zijn, dat ze zich op zondag gedeeltelijk openen, dat er bijna geen priesters meer zijn, althans in onze streken, dat ze het werk over meerdere kerken moeten verdelen, dat ze moeten werken tot ze 80 zijn of zoiets, ze kunnen helemaal niet ophouden, er zijn geen nieuwe collega’s, zo is het in onze tijd.

En als Rudolf Steiner in zijn tijd al zegt dat de ziel, de menselijke ziel in de hele wereld, die men tot het Westen kan rekenen, dat die niet meer had dan een onbepaald hopen en verlangen naar de geest, dan kunnen we zeggen, dan is in onze tijd dit hopen en verlangen enerzijds minder onbepaald, maar anderzijds ook minder verspreid over de mensheid. En ja, ik wil zeggen wat ik de vorige keer heb gezegd: Eigenlijk zoekt iedere mens de anthroposofie, want alle mensen zijn uit de geest geboren en zijn het weliswaar vergeten, maar werkzaam is de geest natuurlijk nog steeds. En het werken van de geest moet wel dit onbepaalde of iets meer bepaalde verlangen en hopen zijn.

Als wij in onze tijd zo rondvragen – en er is bijvoorbeeld een mogelijkheid, wanneer een geliefd mens is gestorven – dan kan men zo aan familieleden of vrienden vragen: Wat denk je, is deze mens er nog? Er zijn veel ongelovigen om ons heen en als men vraagt: Wat denk je, is deze mens er nog, zo kort na het sterven, bij de begrafenis bijvoorbeeld, dan is het toch zo dat de meeste mensen twijfelen. Ze zeggen meestal niet onmiddellijk: Maar nee! Ze zeggen ook niet: Ja natuurlijk! Sommigen zeggen dat, maar de meesten twijfelen en zij hebben eigenlijk het meest een anthroposofie nodig, als men het woord letterlijk neemt, namelijk dat men de mens kan begrijpen, niet door een intellectuele wetenschap, maar door wijsheid.

En dan kunnen we het best ook werkelijk met de mens beginnen. Als we zo in het leven staan, en wij ontmoeten elkaar, dat gebeurt toch voortdurend, dan ontmoeten we mensen die we liefhebben, anderen, tegenover wie we onverschillig staan en weer anderen, die we misschien helemaal niet sympathiek vinden. Voortdurend is er ontmoeting met mensen, en dan kunnen we ons afvragen: Als ik tegenover een mens sta, wat is dat eigenlijk, de mens? Het lijkt zo te zijn dat het een lichamelijke verschijning is. Maar deze lichamelijke verschijning maakt mij gelukkig of ongelukkig, zegt allerlei, geeft tekenen, die bewijzen dat deze mens ook gevoelens heeft, spreekt woorden, heeft gedachten, doet allerlei.

En in de moderne wetenschap leren we dan dat dat allemaal gevolgen zijn van de lichamelijkheid, dat het lichaam een soort van—ja, ik wil niet zeggen machine—maar een wezen is, dat, doordat het zo gecompliceerd is, ook gedachten produceert, gevoelens produceert, wilsimpulsen produceert, net zoals een reflex: als men met een hamertje tegen de knie slaat, dan heeft men een reflex. Zo kan men de daden, de wilsimpulsen van mensen verder doordenken, dat dat ook zoiets is—wel meer doordacht, maar de overwegingen komen dan ook weer voort uit het lichaam.

En dan is het natuurlijk duidelijk, als men zo moet denken—en ja, dat hebben we natuurlijk allemaal in ons, ook als we spiritueel denken en voelen en willen, dan hebben we toch de opvoeding gehad om te denken, om te menen dat de mens niet meer is dan zijn lichaam. En als we zo denken, ja, dan is de dood werkelijk een catastrofe, want dat betekent dan dat als het lichaam ophoudt, als het niet meer functioneert, dat dan de mens helemaal en volledig weg is. Voorbij. Het enige wat dan nog overblijft, dat zijn de herinneringen, en hoe meer de mens werd geliefd, des te sterker waarschijnlijk de herinneringen zijn. Als een mens een beroemd mens is geweest, dan zijn er heel veel mensen die herinneringen hebben. Maar we weten natuurlijk ook dat deze herinneringen verdwijnen of historisch worden en dan eigenlijk ook niet meer waar zijn.

Dat brengt angst voor de dood, en deze angst kan eigenlijk alleen maar blijven bestaan als men er niet verder over nadenkt en niet waarneemt wat er nu werkelijk gebeurt wanneer een mens sterft. Het is natuurlijk niet aangenaam, want we hebben zoveel angst om naar een lijk te kijken. Als medicus moet men dat, en als familielid of vriend moet men het vaak ook, dat men toch de moed heeft, zover gaat, dat men de zojuist gestorvene bezoekt en aanschouwtt. Dan ziet men het geliefde lichaam. Wat ziet men dan eigenlijk?

Als men niet zoveel angst zou hebben, dan zou men zien wat men ziet. Dan zou men werkelijk bevatten wat men ziet. Als een machine ermee ophoudt te werken, dan is de machine nog precies hetzelfde, of ze nu werkt of niet, of ze kapot is of niet, ze blijft, de machine blijft gelijk. Zo niet bij een mens: als het menselijke lichaam ermee ophoudt, dan treedt er een enorme verandering op, en dat is juist het angstaanjagende, en dat is een mengeling—dat is een mengeling van deze opvatting, dat het voorbij is, definitief, dat deze mens weg is, niet meer bestaat, en anderzijds dat wij niet durven werkelijk te kijken naar wat wij daar eigenlijk kunnen waarnemen.

Wij zien, wanneer een mens zojuist of gisteren gestorven is, dan zien wij het lichaam, en het lichaam is nog steeds het lichaam, het bekende lichaam. Toch is het zo angstaanjagend. Waarom? Omdat er iets niet meer is, wat er tijdens het leven wel was. Het bewustzijn is weg, het zelfbewustzijn is weg, en er is nog iets anders weg.

Als een mens slaapt, is ook het bewustzijn weg en is ook het zelfbewustzijn weg. Waar ze zijn, dat is iets anders, maar ze zijn op dat moment niet bij het lichaam. In deze zin zijn slaap en dood iets gelijksoortigs. En toch is het iets geheel anders, want wanneer de mens slaapt, dan leeft het lichaam nog. Wanneer de mens gestorven is, dan is dat juist het grote verschil. Niet eens zozeer dat het bewustzijn en het zelfbewustzijn er dan niet meer zijn. Dat kennen we immers van de slaap. Het is iets anders dat er niet meer is, en dat is het leven zelf.

Wie het zou durven, om daar eens heel intens te voelen wat men daar eigenlijk kan voelen—niet ervoor weglopen, maar het tot zich door laten dringen—dat kan men ook in de herinnering doen. Men hoeft niet te zeggen: “Ja, er is nu niemand die gestorven is.” Er zijn al mensen geweest die gestorven zijn. Dus iedere mens weet wat de aanblik van een lijk oproept. Dat kan men zich herinneren, en als men dat werkelijk tot zich door laat dringen, dan krijgt men een reëel gevoel voor datgene wat er niet meer is.

En zo zou men er werkelijk toe kunnen komen, zelf vast te stellen, door nauwkeurige waarneming, door nauwkeurig en intensief voelen, zou men er zelf toe kunnen komen te erkennen dat datgene wat ik zie wanneer ik een levend mens zie, dat dat niet iets eenvormigs is, dat dat niet slechts een lichaam is, maar dat daar een wezen in mijn blikveld treedt dat vierledig is. Datgene wat bij de dood overblijft en dan uiteenvalt, dat is het eigenlijke fysieke lichaam. De delen die verdwijnen in de slaap en ook in de dood—bewustzijn en zelfbewustzijn—dat zijn ziel en geest.

Het grote verschil dat optreedt bij de dood is dat het leven het lichaam verlaat. Dat is het levenslichaam, dat altijd bij het lichaam is tijdens het leven—een trouwe metgezel, zou men kunnen zeggen—die ook in de slaap niet verdwijnt, die blijft, en zolang hij blijft, leeft de mens. Maar bij de dood verlaat hij het lichaam, en dat is eigenlijk pas echt de dood. En dat zou men kunnen zien, daarvoor hoeft men niet helderziend te zijn, ook geen fantast te zijn, ook geen wetenschapper te zijn. Men heeft alleen maar zijn pure menselijkheid nodig, die in staat is om waar te nemen en bij deze waarneming gedachten te hebben, iets te voelen, te ervaren, te beleven.

Dat is iets wat wij allen kunnen, maar angst en vrees maken dat onmogelijk. Men kan natuurlijk zeggen, zoals de wetenschap spreekt: “Ja, bij de dood stoppen de hersengolven, stopt het hart, en dat is wat verdwijnt, en als dat verdwijnt, ja, dan hebben we dat lijk.” Dat is een verleidelijke uitspraak, want dat lijkt zo logisch en wetenschappelijk te zijn.

Maar dat kan men eigenlijk alleen maar zeggen als men niet durft te kijken naar wat men ziet, wanneer men werkelijk bij een gestorven mens is. Iedere mens moet dat kunnen zien, kunnen aanschouwen, kunnen voelen, dat daar iets veranderd is wat gedurende het hele leven niet is opgetreden, maar wat er nu toe leidt dat het lichaam niet verder kan. Hoewel het in de eerste uren nog helemaal intact is, is het niet zoals bij een machine, dat dit gestorven lichaam er precies hetzelfde uitziet als het levende lichaam.

Men ziet het verschil.

Dat is dus wat ik in dit eerste uur—het is misschien een half uur—naar voren wil brengen als eerste anthroposofische kennis, als eerste wijsheid over de mens: de mens is een vierledig wezen. Hij is fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en Ik. Daarover volgende keer verder.

Een reactie

  1. Fantastisch! Helemaal zoals ik dat voel. De waarheid omtrent een mens

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Wie is Mieke Mosmuller?

Mieke Mosmuller is arts, schrijfster en filosofe. Zij schrijft over actualiteiten die raken aan haar filosofisch-spirituele ontwikkelingsweg die zij startte in 1983…

Recente artikelen

De vorige keer heb ik over de driegeleding van de mens gesproken in lichaam, ziel en geest. En in 1917, dat is vele jaren later,...
Het is me tot vorige week ontgaan dat er inmiddels een nieuwe titel is, een nieuwe term, voor datgene wat tevoren de Great Reset was....
Als we de antroposofie willen leren kennen, dan hebben we een andere manier van studeren nodig dan wat we in de gewone wetenschap doen. Want...

Volg Mieke Mosmuller

Meest recente video

Weekspreuk 51

In het innerlijk van het Mensenwezen
Giet de rijkdom van de zintuigen zich uit,
De Wereldgeest vindt zichzelf
In het spiegelbeeld van het mensenoog,
Dat zijn kracht uit Hem
Nieuw voor zichzelf moet scheppen.

Volgende seminar