Lichamelijke Driegeleding

De vorige keer heb ik over de driegeleding van de mens gesproken in lichaam, ziel en geest. En in 1917, dat is vele jaren later, toen het boek Theosofie verscheen, heeft Rudolf Steiner in 1917 een geschrift gepubliceerd met de titel Von Seelenratseln. En daarin komt hij met een, ja eigenlijk min of meer baanbrekend inzicht. Het lijkt allemaal heel vanzelfsprekend te zijn wanneer men het eenmaal weet. Maar men moet zich voorstellen dat dit destijds, in die tijd waarin Rudolf Steiner leefde, helemaal niet iets was wat bekend was. En eigenlijk nu nog steeds niet, alleen weten de antroposofen het nu, omdat Rudolf Steiner dit inzicht gebracht heeft. En zo zou men kunnen voelen dat het iets vanzelfsprekends is.

Dat dit niet zo is, ook niet voor Rudolf Steiner, dat wordt duidelijk bij de Kerstbijeenkomst in 1923/1924, toen Rudolf Steiner de Antroposofische Vereniging opnieuw oprichtte en toen lezingen gaf. En daar zegt hij dat de driegeleding, dat hij deze menselijke driegeleding, dat hij deze in lichaam, ziel en geest pas na ongeveer 30 jaar onderzoek werkelijk volledig doorgrond had. Dus daaruit blijkt al dat het niet iets vanzelfsprekends is.

En we moeten ons bij de geesteswetenschap van Rudolf Steiner altijd goed bedenken dat Rudolf Steiner een ziener was, dat hij een ingewijde was, dat hij een andere manier van kennen had dan de gewone.

Bij de gewone kennis moet men altijd min of meer speculeren. Men kan niet direct bij de waarneming weten hoe de samenhangen zijn. Bij het schouwende bewustzijn, zoals Rudolf Steiner dat had, is dat wel het geval. Dus men kan bijvoorbeeld in de filosofie of in de psychologie veel nadenken en onderzoeken en ook twisten over welke geleding de ziel heeft. En als men dan bij Rudolf Steiner leest hoe de geleding van de ziel nu eigenlijk is, dan zou men kunnen denken dat ook hij dat door nadenken en logisch combineren gevonden heeft. En dan zit men helemaal verkeerd, want dat is absoluut niet het geval.

Men moet zich bij hem voorstellen dat hij de samenhangen direct geschouwd heeft. Het is zoiets als wanneer wij de natuur ingaan en een boom zien en dan direct weten dat het een boom is en daar niet over hoeven na te denken, dat het een boom is. Dat is een directe aanschouwing. En zo moet men zich de geest-aanschouwing voorstellen, dat de inzichten niet door combineren en analyseren tot stand komen, niet door logica, maar werkelijk door directe schouwing.

En dan kan men natuurlijk zeggen, ja mooi, maar dan moet ik dus eigenlijk alles wat Rudolf Steiner naar voren heeft gebracht, geloven, omdat hij het geschouwd heeft en in de directe aanschouwing altijd zeker wist wat hij schouwde. Dus ja, degene die dit opneemt, moet dan eigenlijk ook direct geloven wat hij zegt. Ja, dat zou een ontaarding kunnen zijn als dat gebeurt.

Dat is zeker niet wat Rudolf Steiner gehoopt heeft, want wat hij gehoopt heeft, is dat wij als lezers met ons gewone pure verstand, dat wij de samenhangen met een soort van spirituele logica toch kunnen doorzien. En door dit doorzien zelf kunnen zeggen: ja, dat moet wel zo zijn, hoewel ik het niet kan schouwen. Ik kan datgene schouwen wat hij gebracht heeft. En dat hoeft echt niet geloofd worden. Dat moet begrepen worden. En dat kan het menselijke verstand heel goed.

Wat daarbij behulpzaam is, is dat wanneer men meer en meer van Rudolf Steiner opneemt, men ontdekt dat de verschillende uitspraken die hij heeft gedaan met betrekking tot hetzelfde, altijd kloppen. Dat het dus niet zo is dat men hier het ene leest en daar iets heel anders, wat men niet met elkaar in verband kan brengen. Dat is eigenlijk nooit het geval.

En omdat dat niet het geval is, weet men: dit hoef ik niet te geloven. Want de samenhangen zijn op zichzelf sluitend. En als dan eens het moment komt dat ik iets lees waarvan ik zeg: ja, dat kan ik nu eigenlijk niet begrijpen, ik geloof dat hij toch soms iets heel anders of zelfs iets volledig tegengestelds heeft gezegd, hoe moet ik dat dan begrijpen? Ja, misschien kan men als lezer dan zo ver komen dat men een pauze neemt en zegt: goed, ik kan dit nu dus niet in overeenstemming brengen met het overige, maar dat kan ook heel goed aan mij liggen, dat mijn ontwikkeling nog niet ver genoeg is om te zien dat het ene en het andere waar kunnen zijn en hoe dan het ene met het andere in verband gebracht moet worden.

Ja, ik weet natuurlijk dat veel mensen het stoort als men zoiets zegt. Want dat is natuurlijk een heel moeilijke kwestie. En dan komt toch weer die slang naar boven, die zegt: ja, luister eens, je hoeft niemand te geloven. En dit is toch een beetje geloven, niet? Als men het niet kan begrijpen, dan moet men het geloven. Nee, ik zeg alleen: men kan zichzelf er misschien van overtuigen dat men nog wat tijd nodig heeft, voordat men deze schijnbare tegenstellingen toch met elkaar in verband kan brengen.

En zo heeft Rudolf Steiner dan in 1917 zijn inzichten onthuld met betrekking tot de verbinding van de driegeleding van de ziel met het lichaam.

Voor mij was dat als arts toch een zekere sensatie om dat ter kennis te nemen, hoewel men, als men het eenmaal gelezen heeft, eigenlijk moet zeggen: ja, dat is zo vanzelfsprekend. Waarom weet niet ieder mens dit? Maar men weet het niet.

En er is zoveel begrip voor zowel het zielenaspect als voor het lichamelijke, en voor die krachten die werkzaam zijn wanneer het zielenaspect met het lichamelijke samenhangt. Er zijn zoveel mogelijkheden om dingen te begrijpen die men eerder niet begreep, dat een grote dankbaarheid opkomt.

Ik kan me herinneren dat ik als arts op mijn bureau een kleine tekening had, waarin deze driegeleding van het lichaam met de zielendriegeleding getekend was, om dat telkens weer juichend te beleven: dat wij mensen zo zijn.

En ja, ik kan dat natuurlijk navertellen, maar ik wil het liever voorlezen, wat Rudolf Steiner in dit boek Von Seelenrätseln, dus de eerste keer, daarover gepubliceerd heeft.

Hij zegt dan: Men moet bij een dergelijke beschouwing uitgaan van de geleding in voorstellen, voelen en willen, niet zoals het in zijn tijd wel werd gedaan, bijvoorbeeld door Franz von Brentano, in voorstellen, oordelen en verschijnselen van liefhebben en haten—zo niet, nee, voorstellen/denken, voelen en willen. Wanneer men nu alles samenvat wat tot het zielenaspect behoort en als voorstellen wordt beleefd, en men zoekt naar de lichamelijke processen waarmee dit zielenaspect in verband gebracht kan worden, dan vindt men het overeenkomstige verband, waarbij men zich in grote mate kan aansluiten bij de resultaten van de huidige fysiologische psychologie.

Hier is dus geen grote discrepantie tussen wat Rudolf Steiner vindt met zijn geestelijke schouwing en wat de wetenschap vindt. Namelijk, de lichamelijke tegenhangers van het zielenaspect van het voorstellen moet men zien in de processen van het zenuwstelsel, met hun uitlopers in de zintuigen aan de ene kant en in de lichamelijke innerlijke organisatie aan de andere kant. Hoeveel men ook vanuit een antroposofisch standpunt anders zal moeten denken dan de huidige wetenschap doet, er is in deze wetenschap een voortreffelijke basis aanwezig. (Dit met betrekking tot het denken.)

Maar zo ligt het niet wanneer men de lichamelijke tegenhangers van het voelen en het willen wil bepalen. Met betrekking hiertoe moet men binnen de resultaten van de huidige fysiologie eerst de juiste weg banen. Wanneer men deze eenmaal heeft gevonden, ontdekt men dat men, zoals het voorstellen verbonden is met de zenuwactiviteit, zo het voelen in verband moet brengen met het levensritme, dat zijn middelpunt heeft in de ademhaling en daarmee samenhangt.

En met betrekking tot het willen ontdekt men dat dit op een vergelijkbare manier berust op stofwisselingsprocessen. Daarbij moet opnieuw in overweging worden genomen wat alle vertakkingen en uitlopers van de stofwisselingsprocessen in de ademhaling en de zenuwactiviteit betreft.

Dus, wat zegt Rudolf Steiner hier? Voorstellen en denken zijn daadwerkelijk gerelateerd aan het zenuw-zintuigstelsel. Maar het voelen, dat in de hedendaagse wetenschap nog steeds in verband wordt gebracht met het zenuwstelsel, moet men niet met het zenuwstelsel in verbinding zien, maar met het ademhalingsritme. En hij geeft dan ook een voorbeeld: wanneer men bijvoorbeeld naar muziek luistert en daarbij gevoelens ervaart, dan doet de ademhaling min of meer mee en verandert. Dus de ademhaling heeft te maken met het voelen.

En wanneer men daarop let, dan kan men dat ook uiterlijk bevestigen, bijvoorbeeld doordat men, wanneer men angst heeft, veel sneller ademt. En wanneer men kalm is, wordt de ademhaling ook heel rustig. Zo zijn er ook uiterlijk natuurlijk mogelijkheden om te bevestigen wat Rudolf Steiner hier naar voren brengt.

Veel moeilijker is het natuurlijk om te bevestigen dat het willen berust op stofwisselingsprocessen. Dat is natuurlijk niet zo eenvoudig om innerlijk of uiterlijk te volgen als men het schouwende bewustzijn niet heeft. Maar we krijgen dan toch een prachtig beeld wanneer we de menselijke gestalte voor ogen hebben en ons het zintuig-zenuwstelsel met zijn uitlopers voorstellen, en dan weten: dit is het lichamelijke deel dat samenhangt met het voorstellen, waarnemen en denken.

En we denken dan aan de borstkas. Hier spreekt Rudolf Steiner over de ademhaling, maar er is natuurlijk ook nog het hart. En iedereen weet dat het hart met het voelen samenhangt, op een andere manier dan de ademhaling.

Dus het midden, onze borst, is het lichamelijke deel dat samenhangt met het voelen. En wanneer we dan afdalen naar de buik en daarbij ook de ledematen betrekken, dan hebben we het lichamelijke deel waarop het willen berust. Het lichaam heeft dus een drieledigheid die volledig overeenkomt met de drieledigheid van de ziel, waarbij Rudolf Steiner altijd nadrukkelijk erop wijst dat men deze dingen niet zwart-wit moet scheiden, omdat natuurlijk stofwisselingsprocessen ook tot in het zenuwstelsel werkzaam zijn. Stofwisselingsprocessen werken ook tot in de ademhaling door, zenuwprocessen werken door tot in de ademhaling en de stofwisseling, en de ademhaling is vanzelfsprekend ook in het hele lichaam werkzaam.

Dus dit werkt op een wonderbaarlijk harmonieuze manier. Wanneer men gezond is, werkt het in elkaar, speelt het in elkaar, als een symfonie, denk ik. En zo kunnen we ons nu het menselijke wezen voorstellen als drieledig: lichaam, ziel, geest – zintuig-zenuwstelsel en ademhaling, hart en stofwisseling, ledematen.

En deze drieledigheid kan men nog verder terugvinden wanneer we ons verder verdiepen in het feit dat de ziel zelf een drieledig wezen is, zoals ik zei: denken, voelen en willen. En we kunnen proberen deze drieledigheid van de ziel te leren kennen als drie afzonderlijke geestelijk-zielsmatige werelden, die we dan misschien een volgende keer verder kunnen leren kennen.

 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Wie is Mieke Mosmuller?

Mieke Mosmuller is arts, schrijfster en filosofe. Zij schrijft over actualiteiten die raken aan haar filosofisch-spirituele ontwikkelingsweg die zij startte in 1983…

Recente artikelen

We hebben de afgelopen weken in Nederland een val van het kabinet beleefd. Ik heb al eerder gezegd, ik kan mij niet met een partij...
Ja, er komen reacties op dat ik de antroposofische video’s in het Duits spreek. En het zou natuurlijk voor mij heel eenvoudig zijn om dit...
Ik wilde vandaag mijn nieuwe boek presenteren. Dat is meer dan een week geleden verschenen, maar eigenlijk wel veel eerder geschreven. Ik zal proberen iets...

Volg Mieke Mosmuller

Vrienden Mieke Mosmuller
Meest recente video

Het is in dit zonne-uur
Aan jou om de wijze konde te erkennen:
Overgegeven aan de wereldschoonheid
In jou, je voelend te doorleven:
Verliezen kan het mensen-ik
En vinden zich in het wereld-ik.

Es ist in dieser Sonnenstunde
An dir, die weise Kunde zu erkennen:
An Weltenschönheit hingegeben
In dir dich fühlend zu durchleben:
Verlieren kann das Menschen-Ich
Und finden sich im Welten-Ich.

Volgende seminar

30.03.2026 – 01.04.2026
In der Woche vor Ostern besuchen wir unter der Leitung von Mieke Mosmuller die Kathedrale von Chartres.