Nu naderen we de zomer. We raken eraan gewend om steeds meer naar buiten te kijken en we zien hoe de zon hoger en hoger staat, hoe de dagen lengen, hoe de nachten steeds korter worden. We zijn er niet aan gewend om te voelen dat we zelf met ons voelen mee gaan met het stijgen van de zon, hoe onze gevoelens ook wijd worden in de ruimte. We zijn eraan gewend om ons afgescheiden te voelen van de uiterlijke wereld.
Maar nu wordt ons dit bewust, dat het voelen wijd wordt en dat het een innerlijke beleving teruggeeft, niet in heldere gedachten, maar in een vaag voorgevoel. Mijn voelen is zo wijd geworden dat een goddelijk wezen mij heeft gevoeld. Ik kan dit niet helder gewaarworden – maar in de toekomst zal ik dat kunnen.
Deze weekspreuken zijn door Rudolf Steiner gegeven in 1912 / 1913: Anthroposophischer Seelenkalender.